II. Dekking. De Minister van Economische Zaken heeft, zoals hiervoor opgemerkt, de over- heidsbijdrage gebaseerd op de helft van het berekende exploitatie-verlies. Dit houdt in, dat de gemeente eveneens een bedrag van 10.5 miljoen voor haar rekening moet nemen. Uiteraard zijn de berekeningen van de exploitatie verliezen in de komende jaren gestoeld op schattingen en aannames, onder meer ten aanzien van de algemene loon- en prijsontwikkelingen, het gasprijS' scenario, de af te nemen hoeveelheid warmte etc. Bovendien is nog geen be slissing genomen over de wijze waarop de afbouw van stadsverwarming zal worden gerealiseerd en welke investerings- en exploitatielasten daarmee zijn gemoeid. Het is dan ook duidelijk dat de toekomstige resultaten zowel in positieve als in negatieve zin kunnen afwijken van de voorgecalculeerde resultaten. Thans moet naar onze mening rekening worden gehouden met de bedragen zoals die naar de huidige inzichten tot stand zijn gekomen, i.e. een voor rekening van de gemeente komend verlies van 10.5 miljoen. De bijdragen van de rijksoverheid en de N.E.O.M. dienen naar onze mening in mindering te worden gebracht op de investeringskosten, middels afschrijving ineens op de boekwaarde van de vaste activa en op de exploitatieverliezen tot en met 1983 - Voor wat de dekking betreft van het voor rekening van de gemeente blijvende verlies bestaat er in beginsel de keuze uit twee mogelijkheden, te weten dekking ineens van het voor de gehele exploitatie-periode berekende verlies of jaarlijkse dekking van het in dat jaar ontstane verlies. Dekking ineens vergt een aanzienlijk bedrag. De gemeentelijke reserves zijn daarvoor niet toereikend. Bovendien merkten wij reeds eerder op, dat verwachtingen over de toekomstige prijsontwikkelingen een rol spelen bij de berekening van het gecumuleerde verlies. Het systeem van jaarlijkse dekking biedt het voordeel dat beter kan worden ingespeeld op wijzigingen in de exploitatie-resultaten van het stadsverwarmingsproject, terwijl bovendien via die weg een even wichtige spreiding van het verlies tot stand komt. Nadat de bijdragen van de rijksoverheid en de N.E.O.M. in mindering zijn gebracht op de investeringskosten kan voor de dekking van het voor rekening van de gemeente blijvende exploitatie-verlies voorshands worden uitgegaan van een bedrag van ƒ1.1 miljoen per jaar. In het beleidsplan voor de jaren 1984 tot en met 1988 is een stelpost opgenomen voor dekking van het verlies ter grootte van 500.000,— (volgno. 684/4), zodat in een aanvullende dek king van 600.000,moet worden voorzien. Wij stellen U voor hiervoor een. regeling te treffen bij de vaststelling van beleidsplan voor de jaren 1985 tot en met 1989. Omtrent de dekking van het voor het jaar 1984 te verwachten verlies zullen wij U een voorstel doen bij de bijstelling van de begroting voor 198 III. Technische afbouw van het stadsverwarmingsproject. Voor wat de technische kant betreft moet er nog een definitieve oplossing komen voor de productie van het hete water. Immers, de productie wor thans verzorgd door een tweetal gasgestookte heetwaterketels, maar deze waren in principe bedoeld als een tijdelijke voorziening. Bij het onderzoek naar een definitieve voorziening, waaromtrent de K.E.M.A.I rapport heeft uigebracht, zijn de volgende oplossingen bekeken: a. Warmtejaroductie in_twee gasg£s£ookte_ketel£ Het gaat hier om de ketels die thans in gebruik zijn. Het handhaven van deze situatie betekent dat er geen sprake is van ener giebesparing. De werking van de ketels zal nog kunnen worden geoptimaliseerd door het treffen van enige voorzieningen. Het financiële resultaat van het hand haven van de ketels is negatief. b. Warm£e£roductie _in_twee £li.egest£okt£ ketels^ Bij deze variant dienen de huidige ketels te worden omgebouwd op het stoken van olie. Een voordeel is dat stookolie een goedkopere brandstof is. Er zullen echter extra investeringen nodig zijn, ondermeer voor de opslag van olie. Ook is het rendement van deze vorm van warmteproductie lager dan bij gasgestookte ketels het geval is, terwijl de onderhoudskosten hoger liggen en vermoedelijk extra maatregelen moeten worden getroffen ter bescherming van het milieu. De energiebesparing valt negatief uit. Het financiële resultaat ligt in dezelfde orde van grootte als bij gasge stookte ketels. o. _In£tallati£ van een warmtejDompx £amen me£ hulp warmteketels^ Door middel van een warmtepompinstallatie kan laagwaardige warmte worden getransformeerd in een hoger warmteniveau. In het onderhavige geval is uitgegaan van een installatie die de warmte van grondwater benut. De warmtepomp wordt aangedreven door een gasmotor. Er is van uitgegaan dat één van de twee aanwezige ketels kan worden gehand haafd, terwijl de andere wordt vervangen door een kleinere. De aard van de installatie brengt met zich mee, dat er een vrij grote energiebesparing is te bereiken. Wèl moet hierbij worden aangetekend dat de werking van de pomp berust op aanwezige temperatuurverschillen; in dien deze in onvoldoende mate aanwezig zijn zal een groter beroep op de ketels moeten worden gedaan. De financiële uitkomsten zijn bij een warmtepomp ongunstiger dan bij de onder a. en b. genoemde gas- of oliegestookte ketels. d. Plaatsing van £en gasmotorin£ta 1 l_atie_samen_met_twee ketels^ Evenals bij de warmtepompinstallatie zal één van de twee aanwezige ketels worden gehandhaafd en wordt de andere vervangen door een kleinere. De gasmotor drijft een generator aan waarmee elektriciteit wordt opge- - wekt. De bij dit proces vrijkomende warmte wordt benut voor het verwar men van het stadsverwarmingswater. Er worden dus twee soorten energie geproduceerd, namelijk elektriciteit en warmte. Mede daardoor is de be rekende energiebesparing groter dan bij de voorgaande modellen. Hoewel de te verrichten aanvullende investeringen bij de plaatsing van een gas motorinstallatie c.a. hoger liggen dan bij de eerdergenoemde drie moge lijkheden is het financieel resultaat over de gehele exploitatie-periode gunstiger. Als mogelijke tussenvorm is tevens onderzocht of het voordelen biedt bij de modellen c. en d. uit te gaan van meerdere warmtepompen, c.q. gasmotoren, die dan geplaatst zouden worden in de drie onderstations in Camminghaburen. Hiertoe zouden deze stations moeten worden aangepast. Uit de gemaakte berekeningen is echter gebleken, dat hierdoor geen betere resultaten kunnen worden bereikt. Wij zijn van mening, dat een nader grondig onderzoek noodzakelijk is om tot - 2 - - 3 -

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1984 | | pagina 420