- 2 - Over de ernst van de koopkrachtdaling wordt verschillend geoordeeld, mede afhangend van de vergelijkingen die de beoordelaar wenst te maken. In een brief gericht aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 12 december 1983stelt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat de koopkracht van de minima in 1984 ten opzichte van 1973 met 8,5? zal zijn verbeterd. Wanneer evenwel een vergelijking wordt gemaakt van de koopkracht van de minima in 1980 met die in 1984, dan ontstaat er een geheel ander beeld, Dan blijkt er een vermindering van de koopkracht te hebben plaatsgevonden voor de minima van 11,3? en voor de "echte" minima van 8,3?. Een dergelijke toch niet onaanzienlijke daling van de koopkracht voor de ontvangers van een minimumloon of -uitkering stelt velen van hen voor onoverkomenlijke budgetteringsproblemen, aangezien veel uitgaven althans op korte termijn niet flexibel zijn. De nood zakelijke bezuinigingen moeten in die situatie veelal worden gevonden in het schrappen van abonnementen, het achterwege laten van reserveringen voor de ver vanging van duurzame gebruiksgoederen of in de verlaging van de uitgaven voor levensmiddelen en kleding. Met deze daling van de koopkracht voor de ontvangers van een minimumloon of uitkering doet de vraag zich in toenemende mate voor of de huidige minimuminko mens nog wel voldoende zijn om te voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het nodig om te weten wat onder het begrip "algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan" wordt verstaan. De Algemene Bijstandswet geeft hiervoor het volgende aanknopingspunt, In artikel 1, eerste lid, wordt bepaald dat aan ieder die niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, bijstand wordt verleend. Het derde lid van hetzelfde artikel geeft aan dat ter voor ziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een normbedrag word! verleend dat voor echtparen wordt gesteld op het bedrag van het netto-minimumloon. Zoals in ons voorstel inzake het kwijtscheldingsbeleid al is opgemerkt, wordt op deze wijze de juridische fictie gecreëerd c.q. in stand gehouden, dat de genormeerde bijstandsuitkering c.q. het netto-minimumloon voldoende is om te voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, Het wordt door de ontwikkelingen van de laatste tijd steeds duidelijker dat de hier gelegde koppeling tussen uitkering c.q. minimumloon en kosten inderdaad een fictie is. Dit wordt ook bevestigd door onder meer de uitkomsten van een onderzoek naar de inkomsten en uitgaven van de sociale minima in 10 grote gemeenten ("Minima zonder Marge"), door de ervaringen van onze Gemeentelijke Sociale Dienst en door de zowel mondeling als schriftelijk door individuele burgers aan ons gegeven signalen. Wij zijn van mening, dat de discussie omtrent de vraag in hoeverre de minimum uitkeringen nog voldoende zijn om te voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan geactiveerd dient te worden. In dat verband is de suggestie gedaan om een uitspraak van de Kroon uit te lokken door middel van het voeren van een proefproces. De gemeente zou dan in één of twee gevallen moeten overgaan tot het verstrekken van extra bijstand en de rijksoverheid moeten meedelen dat het hier om een goed gemotiveerd structureel beleid gaat vanuit de overweging dat de bijstandsnorm niet voldoende is om te voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De rijksoverheid zal dit mogelijkerwijs niet gedogen en de gemeente door middel van een aanwijzing verbieden dit beleid verder te voeren. Tegen een dergelijke aanwijzing is beroep mogelijk bij de Kroon. De Kroon zou dan het gemeentelijk besluit inhoudelijk moeten toetsen zodat op die wijze een uitspraak wordt gedaan omtrent de vraag hoe hoog de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan zouden zijn en in hoeverre de bijstandsnormen daaraan dienen te worden aangepast. Na ampele overweging hebben wij besloten deze weg niet in te slaan. Wij zijn van mening dat de kans groot is, dat de Kroon in een dergelijke beroepszaak toetsend aan de wettelijke voorschriften (o.a. de Algemene Bijstandswet) slechts zal constateren dat zo'n besluit in strijd is met de wet. Voor deze constatering zijn inhoudelijke overwegingen omtrent de hoogte van de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan niet noodzakelijk. De wet en het daaraan gekoppelde Bijstandsbesluit Landelijke Normering schrijft immers de (maximale) bijstandsnorm verplichtend voor. De eenvoudige constatering dat deze norm wordt overschreden is voldoende om het gemeentelijk besluit te vernietigen. Het uitlokken van een dergelijk (proef)proces zou dan als enig effect wellicht publicitaire waarde hebben. Daarmee kan de discussie op landelijk niveau wel worden geactiveerd. Wij menen echter - gelet op het feit dat de primaire verant woordelijkheid voor het doen van uitspraken ten aanzien van de hoogte van het minimuminkomen ligt bij regering en parlement - dat er andere (te preferen) wegen zijn om een dergelijke stimulering van de discussie te bewerkstelligen. Wij zijn bereid van die (andere) mogelijkheden gebruik te maken, omdat wij grote zorgen hebben ten aanzien van de ontwikkeling van de minimumuitkeringen in rela tie tot de noodzakelijke kosten van het bestaan, te meer nu blijkt dat het in het voornemen van de regering ligt met ingang van 1 juli a.s. de uitkeringen opnieuw met 3? te korten. De financiële problemen die de verdere daling van de koopkracht van de minima veroorzaakt, geven ons aanleiding U voor te stellen deze problematiek schriftelijk ónder de aandacht van de V.N.G. en de rijkso verheid te brengen. Maar onze mening dient erop gewezen te worden dat de uitkeringsnormen c.q. het minumumloon te weinig rekening houden met individuele omstandigheden. Nu steeds maer mensen structureel zijn aangewezen op sociale uitkeringen en de financiële problematiek van de uitkeringsgerechtigden groter wordt naarmate de uitkerings duur langer is, achten wij het gewenst te komen tot een herstructurering van de uitkeringsnormen. De normen dienen naar onze mening niet alleen op basis van macro-economische overwegingen van boven af vastgesteld te worden, doch zouden meer geënt moeten zijn op inzicht en onderzoek naar een werkelijk minimaal behoeftenpakket. Wij stellen voor deze zienswijze te verwoorden in een aan de V.N.G.de regering en het parlement te richten brief, om op die wijze een zin volle bijdrage te leveren aan de discussie omtrent het inkomensniveau van de minima en onze ongerustheid omtrent de verdere koopkrachtdaling van de "echte" minima kenbaar te maken. '"evens voldoen wij hiermee aan een aantal verzoeken die ons daaromtrent hebben bereikt. II. Gemeentelijk beleid t.a.v. de "echte" minima Naast het stimuleren van een op nationaal niveau te voeren discussie over de hoogte van de minimumuitkeringen en de wijze waarop deze bepaald moet worden kan de gemeente binnen haar eigen beleidsruimte een beleid voeren waarin zoveel mogelijk rekening gehouden wordt met de slechter wordende positie van de "echte" minima. In onze raadsbrief inzake het te voeren kwijtscheldingsbeleid hebben wij reeds gewezen op de twee centrale uitgangspunten uit het collegeprogramma 1982-1986 die de basis vormen voor het gemeentelijk minima beleid te weten:

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1984 | | pagina 469