- 2 -
betrekking tot de sociale urgentie-bepaling. In dat hoofdstuk zullen wij de aan
U gerichte brief van de Madi van 18 oktober j.l. over dit onderwerp van pré
advies voorzien.
11.1. Voorgeschiedenis
Bij Koninklijk Besluit werd met ingang van 15 februari 1971 de Woonruimtewet
van 19^7 voor onze gemeente buiten werking verklaard. De bemoeienis van de ge
meente met de woonruimteverdeling werd geleidelijk minder. Na een periode van
gecoördineerd toewijzingsbeleid volgde een periode, waarin de corporaties op
basis van eigen criteria de woningen toewezen.
Deze situatie werd met name als onwenselijk ervaren in een krappe woningmarkt.
Niet alleen naar de woningzoekende toe, maar ook in relatie tot het totale volks,
huisvestingsbeleid was deze situatie onbevredigend. Door het achterwege blijven
van informatie omtrent het totale woningzoekenden-bestand bestond er nauwelijks
inzicht in het tekort aan woonruimte. In 1976 werd onze gemeente bij Koninklijk
Besluit aangewezen voor het houden van een bijzonder onderzoek naar de staat van
de huisvesting van kleine huishoudens. Er diende tevens een centrale registratie
van woningzoekenden in deze categorie ingesteld te worden, die later werd uitge
bouwd tot alle categorieën. Met de corporaties werd overeenstemming bereikt om
trent de automatisering van de registratie en het voeren van een toewijzingsbe
leid op basis van gemeenschappelijk te hanteren criteria. Op 1 mei 1980 werd
hiermee een moeizaam begin gemaakt.
Moeizaam, omdat ten aanzien van de principe-afspraken, coördinatie c.q.
communicatie-stoornissen optraden en er geen goede werkinstrukties voorhanden
waren. Eerst in de loop van 1981 werden de afspraken ten aanzien van het woon
ruimteverdelingssysteem bekrachtigd. Afgesproken werd, na proefperiode, het sy
steem te evalueren, zowel ten aanzien van de urgentie-bepaling als ten aanzien
van de werking ervan.
11.2. De essentie van het rapport
"Woonruimteverdeling in Leeuwarden" mei 1983.
Het rapport geeft een beschrijving van het huidige woonruimteverdelingssy
steem en de daaraan ten grondslag liggende afspraken. Een confrontatie tussen de
oorspronkelijke doelstellingen c.q. afspraken en de huidige praktijk leert, dat
de wijze waarop de woonruimte door de corporaties en het Gemeentelijk Woningbe
drijf wordt verdeeld, alsmede de aangelegde toewijzingscriteria voor verbetering
vatbaar zijn. Hoewel uit het beschikbare cijfermateriaal geen harde conclusies
zijn te trekken, worden toch de volgende knelpunten gesignaleerd:
- de toegankelijkheid van het systeem is voor de participanten niet optimaal
- het verdelingsproces is niet goed controleerbaar;
- de woningzoekende krijgt weinig inzicht in de huisvestingskansen;
- de verantwoordelijkheid van de gemeente en de corporaties is onduidelijk;
- er komen weinig gegevens voor de beleidsvoorbereiding op het terrein van de
volkshuisvesting beschikbaar;
- het systeem omvat niet de registratie van woningzoekenden, welke bij de par
ticuliere verhuurders staan ingeschreven;
- er doen zich interpretatieverschillen voor bij de toewijzingsprocedure met als
gevolg onduidelijkheid bij diverse partijen over de werking van het systeem;
- 3 -
- de voordrachtprocedure bevordert wrijvingsleegstand;
- bepaalde groepen woningzoekenden komen hoofdzakelijk in bepaalde wijken te
recht
- aan de onderlinge relatie tussen de verhuurfunctionarissen, de Madi en de DGGD
(Districts Geneeskundige en Gezondheidsdienst) dient het nodige te worden
verbeterd;
- er ontbreekt een klachtenprocedure;
- de onderlinge verhouding van urgentiefactoren is onevenwichtig.
Het rapport komt daarom tot de volgende aanbevelingen:
a. Verdeling verantwoordelijkheid tussen corporatie en gemeente.
De gemeenteraad dient verantwoordelijk te zijn voor de vaststelling van de uit
gangspunten van het woonruimteverdelingsbeleid. De corporaties zijn primair ver
antwoordelijk voor de uitvoering van het vastgestelde beleid en kunnen bij de
voorbereiding van het beleid niet worden gemist. In de begeleidende brief bij
het rapport onderstreept de federatie deze verdeling van de verantwoordelijkhe
den nog eens.
b. Inzichtelijkheid en controle.
Omdat de beschikbare woningen niet in het computerbestand zijn opgenomen is de
verslaglegging niet optimaal. De programmatuur dient zodanig aangepast te wor
den, dat er op elk moment rekening en verantwoording kan worden gegeven en ana
lyses gemaakt kunnen worden. Dit is ook van belang voor een jaarlijkse verslage
geving aan de Gemeenteraad.
c. Instructie.
Er dient een duidelijke werkinstruktie voor de deelnemers beschikbaar te komen,
die geen ruimte laat voor verschillende interpretaties.
d. Doorstroming.
Het systeem dient dusdanig aangepast te worden, dat de mogelijkheden om de door
stroming te vergroten optimaal worden benut. Uit het systeem moet kunnen blijken
welke woningen schaars zijn. Zogenaamde twee- of driehoeksruilen moeten worden
mogelijk gemaakt.
e. Wrijvingsleegstand.
De af en toe optredende wrijvingsleegstand kan worden teruggedrongen door:
- verruiming van de selectiecriteria, waardoor voordrachten beter worden toege
spitst op het aanbod;
- de invoering van een procedure, die minder tijdsverlies oplevert;
- het inschrijfformulier te verbeteren met betrekking tot de omschrijving van de
gewenste woning, waardoor er minder kans bestaat dat een toegewezen woning
wordt geweigerd.