- 6 -
II.4. Standpuntbepaling naar aanleiding van de evaluatie-rapportages.
Zoals reeds gezegd, kon van een echte evaluatie op basis van historische
verslaglegging van de feitelijke toewijzingen helaas nauwelijks sprake zijn,
omdat de informatieopslag, daarin onvoldoende voorzag. Er zijn daarom nauwelijks
verantwoorde conclusies te trekken uit het beschikbare cijfermateriaal. Dat de
hiervoor beschreven "kinderziekten" zich hebben voorgedaan heeft ongetwijfeld te
maken gehad met het feit, dat ten tijde van het opstarten de centrale registra
tie nog maar weinig gemeenten c.q. corporaties in het land ervaring hadden op
gedaan met geautomatiseerde toewijzingssystemen. Wellicht is de vraagstelling
met betrekking tot de mogelijkheden van het systeem te globaal geweest en heeft
het ontbroken aan een nauwkeurige probleem c.q. systeemanalyse. Ook zijn in eer
ste aanleg geen sluitende afspraken gemaakt met betrekking tot het vasthouden
van historische bestanden en de inrichting van statistieken e.d. Niettemin wen
sen wij hier ondanks alle kritiek, die er op het systeem kan worden geuit onze
erkentelijkheid te benadrukken tegenover de partijen, die aan de totstandkoming
ervan op basis van vrijwilligheid hebben meegewerkt. De aanwezigheid van een
gemeenschappelijk toewijzingsbeleid betekende al een duidelijke verbetering naar
de individuele woningzoekende en naar het beleid toe. Er werd een redelijk beeld
verkregen van de aantallen woningzoekenden in de diverse categorieën. Aan de
hand van de gesignaleerde knelpunten kan thans worden gewerkt aan een verbete
ring van het systeem. Wij onderschrijven in grote lijnen de gesignaleerde knel
punten en voorstellen tot verbetering. Dat geldt eveneens voor de rapportage van
de Madi, die naar onze mening voor het grootste deel aansluit aan die van de
federatie. Wij wensen echter ten aanzien van een aantal aspecten een duidelijks
positie in het overleg met betrokken partijen in te nemen, welke op onderdelen
afwijkt van de door hen ingenomen standpunten, danwel een aanvulling op c.q. een
nadere nuancering van deze standpunten inhoudt.
a. Klachtenprocedure.
Wij zijn van mening, dat er een betere klachtenprocedure moet komen.
Omtrent de uitwerking moet nog nader worden overlegd. Gedacht zou kunnen worden
aan de vorming van een kleine commissie, bestaande uit een vertegenwoordiger van
de verhuurders en de huurders (welke overigens geen deel mogen uitmaken van het
bestuur van een woningcorporatie) alsmede uit een door Burgemeester en Wethou
ders voor bepaalde tijd te benoemen onafhankelijke voorzitter. Deze commissie
zou een klachtenfunctie moeten vervullen. De federatie heeft inmiddels meege
deeld hiermee akkoord te gaan.
Van een beroep in de zin van de administratieve rechtspraak kan ons inziens geen
sprake zijn, omdat de woningtoewijzing niet plaats vindt op grond van een pu
bliekrechtelijke verordening, doch op basis van in vrijheid opgestelde afspraken
tussen participanten. Omtrent de toekenning van urgentie-punten zou de commissie
behoudens de toekenning van medische indicatie wel een bindende uitspraak moeten
doen, na terzake voor zover nodig advies te hebben ingewonnen van de Madi. De
huidige mogelijkheid om klachten te deponeren bij het direkteurenoverleg van de
federatie lijkt ons' uit een oogpunt van rechtszekerheid en objectiviteit een
onvoldoende waarborg voor de woningzoekenden.
- 7 -
b. Deelname particuliere verhuurders aan het systeem.
Wij kunnen de wens van de corporaties om de institutionele beleggers te laten
participeren in het toewijzingsbeleid in principe onderschrijven. Wij hebben de
bereidheid daartoe reeds langs ambtelijke weg gesondeerd. Op grond hiervan ver
wachten wij niet, dat de beleggers op vrijwillige basis zullen participeren. Wij
betreuren deze ontwikkeling, maar tekenen hierbij aan, dat wij op grond van de
hierna te noemen argumenten het wederom invoeren van de Woonruimtewet 1947 voor
onze gemeente gegeven de huidige omstandigheden een te zwaar middel vinden om
deze wens gerealiseerd te krijgen.
Argumenten tegen het invoeren van de Woonruimtewet 1947:
- de beleggers bouwen over het algemeen duurdere huurwoningen, welke volgens d<r
thans gehanteerde grenzen juist buiten toepassing van het centrale toewij-
zigingssysteem blijven.
- gelet op de mutatiegraad in het bestaande bezit van de beleggers moet het ef
fect op het totale woonruimteverdelingsbeleid relatief gering worden geacht.
Te meer, daar het over het algemeen in gemeenten met een systeem van woon ver
gunningen gebruikelijk is de particuliere verhuurder ook een deel van het be
zit zelfstandig te laten toewijzen. Een percentage van 50% wordt daarbij veel
vuldig gehanteerd. Aangenomen mag worden, dat een dergelijke situatie leidt
tot een dusdanige gemeentelijke bemoeienis, dat er naar onze mening een scheve
verhouding zal ontstaan tussen de inspanningen en het te verwachten resultaat.
- het woonruimteverdelingssysteem is geen doel op zichzelf. Het is in de eerste
plaats bedoeld voor een rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte. Het
systeem moet een bescherming bieden voor zwakke en kansarme woningzoekenden in
de woningmarkt. In het besluit toegelaten instellingen is bepaald, dat de toe
gelaten instellingen haar woningen mede verhuurt aan personen behorende tot
die groepen van de bevolking die moeilijkheden ondervinden bij het vinden van
passende woonruimte (artikel 15). Ook is bepaald, dat de toegelaten instelling
haar woningen, waarvan de huur verhoudingsgewijs laag is zoveel mogelijk ver
huurt aan personen, die daarvoor gezien hun inkomen het meest in aanmerkingen
komen, (artikel 16). In de wetgeving is de realisering van de sociale woning
bouw primair toegedacht aan de corporaties. Op grond hiervan en het voren
staande kan geconcludeerd worden, dat de rol van de corporaties een ander ka
rakter heeft, dan die van de particuliere verhuurder.
c. Minderheden.
In het rapport van de federatie wordt gesproken over het eventueel voeren van
een deconcentratiebeleid voor minderheden met behulp van het gemeenschappelijk
toewijzigingssysteem. Over de huisvesting van minderheden heeft de Staatssecre
taris van VROM bij circulaire van 18 april 1983 zich tot de gemeenten gericht.
Deze circulaire hebben wij ingebracht in het overleg, dat wij regelmatig met de
federatie hebben. In deze circulaire neemt de Staatssecretaris ten aanzien van
het voeren van een deconcentratie-beleid een afwijzend standpunt in. Wij zijn
met de Staatssecretaris van mening, dat iedere woningzoekende gelijk moet worden
behandeld ongeacht de etnische herkomst. De normale urgentiecriteria dienen be
palend te zijn. Het principe van evenwichtige bevolkingsopbouw - in de zin van
een bepaalde verhouding tussen de allochtonen en autochtonen - mag hierbij geen