I
Wijziging Drank- en Horecaverordening.
Bijlage no. 44 Leeuwarden, 19 januari 1984,
Aan de Gemeenteraad.
Enkele horeca-ondernemers in het zgn. horecavrije gebied in het centrum van
de stad, hebben zich via het Koninklijk Nederlands Ondernemers Verbond tot ons
college gewend met het verzoek te bevorderen dat het in artikel 3»3«» vierde
lid, van de Drank- en Horecaverordening vermelde overgangsrecht wordt gewijzigd.
Genoemd artikel bepaalt namelijk, dat slechts de ondernemer van een horeca
bedrijf aan wie op het tijdstip van inwerkingtreden van die verordening een
vergunning, als bedoeld in artikel 3» eerste lid, sub a, van de Drank- en
Horecawet, is verleend, geacht wordt een ontheffing te hebben verkregen. Het
K.N.O.V. verzoekt deze bepaling zodanig te wijzigen dat ook de ondernemer die
een dergelijk horecabedrijf overneemt of heeft overgenomen, geacht wordt een
ontheffing te hebben verkregen. De achtergrond van dit verzoek is, dat gebleken
is dat een pand, waarin een horecabedrijf is gevestigd en waarvoor ingevolge het
huidige overgangsrecht geen ontheffing wordt geacht te zijn verleend, als
horecabedrijf zeer moeilijk verkoopbaar is.
Tegen een dergelijke wijziging van de verordening op economische gronden
bestaan onzerzijds geen bezwaar. Temeer niet, omdat de betreffende inrichtingen
in de zgn. horecavrije gebieden in de afgelopen jaren geen nadelige invloed op
het leefmilieu hebben gehad, hetgeen met de oorspronkelijke wijziging van de
verordening werd beoogd te voorkomen. Wel dient naar onze mening een zodanige
beperking te worden opgenomen dat de ontheffing alleen geacht wordt te zijn
verleend indien het karakter en/of de bestemming van de inrichting sedert de
inwerkingtreding van deze verordening niet is gewijzigd.
Ter informatie delen wij U mee dat ingevolge de door de Burgermeester
vastgestelde richtlijnen voor het verlenen van ontheffingen van het sluitingsuur
ten behoeve van een opvolgend ondernemer van een inrichting, gelegen in het zgn.
horecavrije gebied in de binnenstad, geen permanente ontheffing van het slui
tingstijdstip na 1 uur kan worden verleend.
Tenslotte merken wij nog op dat deze wijziging geheel los staat van het
onderzoek naar de vraag of er een aanpassing dient te komen van het zgn.
horecavrije gebied in de binnenstad. Zoals reeds in de memorie van antwoord op
het beleidsplan 1984-1988 is vermeld, gaat een ambtelijke werkgroep na welke
maatregelen terzake wenselijk, c.q. noodzakelijk zijn.
De Provinciale Raad voor de Volksgezondheid in Friesland en de Kamer van
Koophandel en Fabrieken voor Friesland zijn gehoord en hebben geen bezwaar tegen
wijziging van de Drank- en Horecaverordening in vorenstaande zin.
Onder de mededeling dat de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden over
het voorgaande zal worden gehoord stellen wij U voor de Drank- en
Horecaverordening te wijzigigen overeenkomstig bijgaand ontwerp-besluit
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
mr. G.J. te Loo Burgemeester.
mr. W.J.G. Reumer Secretaris.