- 10 -
SSW,II-par. 2,
art. 2.d
II-par. 3,
art3
III art. 6,
3e streepje
SSW, II-par.2,
art3
II-par.3,
art4
Ill-art. 7
SSW, II-par. 4
art. 3;
lid 2
wijzigingsvoorstel
- de tekst van het sub d. gestelde laten vervallen (par. 2, 2.d.)
- de tekst na het tweede streepje laten vervallen (par. 3.3)
- de tekst na het derde streepje laten vervallen (111,6).
Toelichting:
Uit gemaakte opmerkingen hebben wij geconcludeerd dat de betref
fende teksten het misverstand kunnen oproepen, als zou het de
bedoeling zijn om in deze werksoorten de dimensie van het
vrijwilligerwerk meer in het bijzonder te stimuleren. Aangezien
een dergelijke bedoeling bij ons niet voorlag en er overigens
ook niet een bijzonder belang gemoeid is met het handhaven van
de teksten, hebben wij er de voorkeur aan gegeven om elk misver
stand te vermijden door de teksten te laten vervallen.
wijzigingsvoorstel
op de drie genoemde plaatsen:
- het in de artikelen gestelde aanduiden als lid 1;
- de woorden "minimaal 12" of "tenminste 12" vervangen door 10;
- een tweede lid toevoegen, met de volgende tekst:
"2. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van de in het
eerste lid genoemde normen, indien de aard van de activiteiten
de omstandigheden van de doelgroep of. ue mogelijkheden van de
accommodatie dit wenselijk maken".
Toelichting
Van verschillende zijden is opgemerkt dat de door ons voorgestelde
minimumnorm voor de groepsgrootte (in het algemeen 12 deelnemers
per groep) in sommige situaties en voor sommige doelgroepen te
hoog kan zijn.
Juist bij stimuleringsregelingen als die m.b.t. educatieve acti
viteiten en emancipatiewerk en bij eensubsidieregeling m.b.t.
etnische groepen kan het stellen van een dergelijke norm een belem
mering betekenen voor het ontwikkelen van activiteiten.
Wij hebben begrip voor deze argumenten en zijn in beginsel wel
bereid om aan de wens tot verlaging van de norm voor de groeps
grootte in de aangegeven werksoorten tegemoet te komen. Aangezien
het onzes inziens wenselijk blijft om een zekere normering voor
het deelnemersaantal te handhaven, hebben wij die gesteld op
(in de regel) 10 deelnemers per groep/per activiteit, daarmee'
aansluitend bij de norm voor de groepsgrootte die in de onlangs gepu
bliceerde (ontwerp) rijksregeling basiseducatie is gesteld.
Daarnaast is een ontheffingsmogelijkheid geopend voor een aantal
met name genoemde situaties, zoals deze ook reeds in de algemene
inleiding op de SSW, Hoofdstuk II (pag. 65) stonden aangegeven.
Door deze uitzonderingsmogelijkheden expliciet in de verordening
op te nemen worden zowel de mogelijkheden als de beperkingen aan
gegeven
wijzigingsvoorstel
Het in lid 2 gestelde aanvullen met:
dan wel vrijwilligers, betrokken bij andere instellingen die
naar het oordeel van het bevoegd gezag daarvoor in aanmerking komen"
Toelichting
Opgemerkt is dat de oorspronkelijke redactie van het lid het on
mogelijk maakt dat andere, dan op titel van Buurtactiviteiten ge
subsidieerde instellingen voor hun deskundigheidsbevordering ge
bruik maken van de diensten van een ondersteunende instelling.
Projecten en instellingen, die op stedelijk niveau opbouwwerk-
of cultureel werk-activiteiten uitvoeren, vallen zo buiten de (sub
sidiabele) kadervormingsmogelijkheden van de ondersteunende instel
ling. Om dat te voorkomen is door de aangegeven toevoeging aan het lid
een ruimere toepassingsmogelijkheid gegeven.
- 11 -
II-par. 8, wijzigingsvoorstel
art. 3 Het woord "minimaal" vervangen door de woorden "gemiddeld ten
minste".
Toelichting:
Er is op gewezen dat de minimale norm voor de groepsgrootte
in het vrijwillig bejaardenwerk (12 deelnemers per activiteit)
met name in de wat dunner bevolkte gebieden (dorpen, o.a.) moei
lijkheden kan opleveren. Aangezien de algemene norm voor de groeps
grootte in deze subsidieverordening op gemiddeld tenminste 12 deel
nemers per groep/activiteit is gesteld en wij menen dat er geen
aanleiding is om van deze norm voor deze werksoort af te wijken,
hebben wij voorgesteld ook hier - net als in andere paragrafen -
de norm voor de groepsgrootte op gemiddeld tenminste 12 deelnemers
per activiteit te moeten stellen. Het in plaats van het stellen van
een ondergrens aangeven van een gemiddelde maakt het mogelijk om de
deelname aan de wat beter bezochte activiteiten te "verrekenen"
met andere, eventueel wat minder bezochte activiteiten.
II-par.14, wijzigingsvoorstel
art. 3, het woord "tenminste" laten vervallen.
SUb d
Toelichting
Met de aangegeven wijziging menen wij de tekst van dit artikel meer
in overeenstemming te brengen met de gekozen redactie van art. 2,
sub c. Overigens is erop gewezen dat de in art. 2, sub c. en art. 3
sub d. gestelde normen voor de groepsgrootte afwijken van de normerin
gen die in de rijksbijdrageregeling Kinderdagverblijven zijn opge
nomen, in die zin dat de betreffende normen in de rijksbijdragerege
ling als maxima worden genoemd, terwijl ze door ons als maxima en
minima worden beschouwdDe in dat verband genoemde aantallen staan
derhalve als zodanig niet ter discussie. Wij menen echter dat de
rijksbijdrageregeling de normen voor de groepsgrootte weliswaar
als maxima stelt, maar met het oog op het feit dat op deze wijze
een capaciteitsnorm ontstaat, die nodig is voor de berekening van
de personeelsformatie. Tevens wordt echter aangegeven dat in de
praktijk het totaal aantal verzorgde/opgevangen kinderen iets minder
kan zijn dan het capaciteitsaantal doordat er altijd lichte schomme
lingen zullen zijn in de vraag per leeftijdsgroep. Wij leiden daaruit
af dat het uitgangspunt is dat de gestelde maxima (zo goed als ge
heel) dienen samen te vallen met de minima voor de groepsgrootte.
Dat maxima en minima in de praktijk niet altijd geheel zullen kun
nen samenvallen, als gevolg van de genoemde schommelingen of
door het niet volledig op elkaar aansluiten van de behoefte aan par
tiële opvang, is bekend en ook reeds in de toelichting op art. 4
verwoord
In dat artikel wordt overigens voortdurende aandacht gevraagd voor ee
zo optimaal mogelijke benutting van de opvangcapaciteit, hetgeen
ook impliceert dat het bij de normering niet om absolute grenzen gaat
Al met al menen wij met de gekozen redactie van de artikelen 2,
sub c. en 3, sub d. duidelijker dan in de rijksbijdrageregeling te
hebben aangegeven dat de normen voor de groepsgrootte niet alleen als
plafond maar primair als uitgangspunt voor de groepsgrootte
dienen te worden gezien.
III, art. 1 wijzigingsvoorstel
sub a. de begripsomschrijving "etnische groepering" als volgt lezen: "een
van de volgende bevolkingsgroepen SurinamersAntillianen, Moluk-
kersvluchtelingen en asielzoekers en buitenlandse werknemers en
hun gezinsleden"