- 2 - 5b. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden kunnen toestaan, dat, nadat Gede puteerde Staten van Friesland dit raadsbesluit hebben goedgekeurd, het verkochte, vooruitlopende op het passeren van de overdrachtsakte, met inachtneming van de eventueel door Burgemeester en Wethouders te stellen voorwaarden, door de koopster in gebruik wordt genomen; koopster is alsdan met ingang van de dag waarop de ingebruikneming is toegestaan, tot de dag waarop de overdrachtsakte wordt verleden, aan de gemeente Leeuwarden over de koopsom een rente verschuldigd, berekend naar 9% per jaar; 6. het risico voor en het onderhoud van het gekochte (inclusief tot het gekochte behorende slootgedeelten) en alle daarvan geheven wordende en nog te heffen lasten en belastingen komen vanaf de levering voor rekening van de koopster 7de gemeente Leeuwarden is tot geen andere vrijwaring gehouden dan tot die wegens uitwinning; 8. partijen doen afstand van het recht tot het vragen van ontbinding, als bedoeld in de artikelen 1302 en 1303 van het Burgerlijk Wetboek; 9 de akte van eigendomsoverdracht zal worden opgemaakt door en verleden voor een door de koopster aan te wijzen, te Leeuwarden gevestigde notaris; Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van Voorzitter. Secretaris. Sloopvergunningstelsei in de bouwverordening. Bijlage no. 55 Leeuwarden, 7 februari 1985. Aan de Gemeenteraad. Al verschillende malen is in commissie-verband gediscussieerd over de reik wijdte van het slooprrgime in de bouwverordening. Ter voldoening aan een tijdens het afdelingsgewijze begrotingsonderzoek gedane toezegging inzake dit onderwerp zetten wij voor een goed begrip de omvang van dit regime hieronder uiteen. Gedurende een reeks van jaren heeft de bouwverordening met betrekking tot het slopen van bouwwerken geen andere regeling gekend dan een mededelingenplicht van de zijde van de potentiële sloper. Na afgifte van een bericht van ontvangst van college-zijde was betrokkene gele gitimeerd tot sloop van het aangemelde bouwwerk. Een dergelijk systeem droeg ertoe bij, dat er structuurverstorende straatwanden konden ontstaan, omdat er geen plicht tot herbouw op de vrijgekomen plaats bestond. Uit een optiek van de welstand werd een dergelijke ontwikkeling niet meer acceptabel geacht, terwijl evenzeer werd onderkend, dat door een dergelijke negatieve ontwikkeling afbreuk werd gedaan aan de leefbaarheid van een bepaalde wijk of buurt. Tegen deze ach tergrond is bij wijziging van de bouwverordening op 26 januari 1976 een op ar tikel 9 van de Woningwet gebaseerd vergunningstelsel in het leven geroepen. Hiermee kwam een preventief middel ter beschikking om beeldverstorende gaten in straatwanden te voorkomen. Deze materie heeft een plaats gekregen in de artike len 304 e.v. van de bouwverordening. De essentie van de regeling bestaat hierin, dat voor het slopen van bouwwerken vooraf een vergunning dan wel een vrijstel ling van het sloopver'ood is vereist. Wij attenderen erop, dat dit wettelijke instrumentarium niet kan worden gehanteerd voor niet met het slopen verband hou dende belangen. In verband met de gebeurtenissen waarbij interne sloopactiviteiten in het geding waren, is de vraag opgeworpen naar de omvang van het vergunningstelstel. De principiële vraag welke zich laat stellen is, of het verrichten van interne sloopactiviteiten - bijvoorbeeld het moedwillig vernielen van essentiële bestand delen van het bouwwerk - onder het sloopregime valt. Het antwoord op deze vraag dient gevonden te worden aan de hand van de ontstaansgeschiedenis van het sloop regime en de nadere detaillering ervan in de bouwverordening. Blijkens de be gripsomschrijving is het 3lopen als volgt gedefinieerd: het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte ervan. In het bepaalde in artikel 305 d, eerste lid van de bouwverordening komt de achterliggende gedachte tot introductie van het sloopvergunningstelsel duidelijk tot uitdrukking. In dit artikel is bepaald, dat een sloopvergunning alleen mag en moet worden geweigerd, indien een bouwvergunning kan worden verleend voor een in de plaats van het te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk, doch een dergelijke vergunning nog niet is verleend. Hieruit valt duidelijk op te maken, dat het moet gaan om het "neer halen" van bouwwerken dan wel delen ervan. Het wegnemen van interne elementen van een bouwwerk valt dus niet onder de strekking van zojuist genoemde bepaling. Wij merken op dat ook de in werking getreden Wet op de Stads- en Dorpsvernieu wing alleen een vergunningsregime kent analoog aan hetgeen thans in de bouwver ordening is geregeld.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1985 | | pagina 177