Nr. 254
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN;
gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 17 januari 1985
(bijlage nr. 24);
gelet op het bepaalde in artikel 55 quarter van de Lager-onderwijswet 1920
mede gelet op het bepaalde in artikel E 26a van de Overgangswet op het
Basisonderwijs
BESLUIT:
voor het jaar 1985 aan de Minister van Onderwijs en Wetenschappen te verzoeken
overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van artikel 55 quarter van de
Lager-onderwijswet 1920 te bepalen, dat de openbare scholen voor gewoon lager
onderwijs de J.H. van IJsselskoalle te Hempens, de Uniaskoalle te Wirdum, de
Professor Wassenberghskoalle te Lekkum en de Sint Anthonyschool te Leeuwarden,
buiten aanmerking zullen worden gelaten bij de vaststelling van het bedrag,
bedoeld in artikel 55 ter, eerste lid, onder a, en dat de leerlingen van deze
scholen niet zullen meetellen bij de vaststelling van de bedragen, bedoeld in
artikel 55 ter, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder 3°, van de Lager-
onderwi jswet 1920.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van
Voorzitter.
Secretaris.
Vaststellen exploitatiekostenbedrag ex artikel 55 bis der Lager-onderwijs-
wet 1920 voor het openbaar gewoon lager onderwijs/basisonderwijs voor 1985.
Bijlage no. 25 Leeuwarden, 17 januari 1985.
Aan de Gemeenteraad.
Met ingang van 1 augustus 1985 zal de Wet op het Basisonderwijs in werking
treden.
Uitgangspunt bij het opstellen van de financiële artikelen in de Wet op het
Basisonderwijs is geweest, dat het financieringsstelsel zoals dat tot dusverre
heeft gegolden voor het kleuteronderwijs en het lager onderwijs zal worden
beëindigd bij de inwerkingtreding van de Wet op het Basisonderwijs.
Voor de overgang van de Lager-onderwijswet 1920 naar de Wet op het Basison
derwijs is voor de periode 1 februari 1984 tot 1 augustus 1985 de Overgangswet
op het Basisonderwijs ingesteld.
De artikelen E 20 tot en met E 24 van de Overgangswet op het Basisonderwijs
regelen de vergoeding voor de kleuterscholen en lagere scholen over het tijdvak
1 januari 1985 tot 1 augustus 1985. Over dit tijdvak wordt een vergoeding
betaald die 7/12 bedraagt van de vergoeding die op basis van de Kleuteronder
wijswet en de Lager-onderwijswet 1920 voor het gehele jaar 1985 door het Rijk,
onderscheidenlijk de gemeente, voor de twee schoolsoorten wordt vastgesteld.
Voor de periode 1 januari 1985 tot 1 augustus 1985 zult U derhalve op grond
van de Lager-onderwijswet 1920 vóór 1 maart 1985 nog moeten komen tot de
vaststelling van het exploitatiekostenbedrag ex artikel 55 bis voor het openbaar
gewoon lager onderwijs, zoals dat voor het gehele jaar 1985 zou moeten luiden.
Dit bedrag, dat per. leerling van de openbare scholen voor gewoon lager onderwijs
beschikbaar wordt gesteld ter bestrijding van de kosten, bedoeld in artikel 55,
onder e tot en met h, p en r van de Lager-onderwijswet 1920, alsmede van de
kosten van instandhouding, vormt de grondslag voor de exploitatiekosten
vergoedingen aan de bijzondere scholen voor gewoon lager onderwijs.
Uit het voor U ter inzage gelegde overzicht blijkt, dat voor 1985 de kosten
per leerling voor het openbaar gewoon lager onderwijs naar raming 1.725.315,
gedeeld door 2.645 leerlingen is 652,29 zullen bedragen. Dit bedrag dient nog
te worden vermeerderd met een bedrag voor administratiekosten. Wij stellen U
voor het administratiekostenbedrag vast te stellen overeenkomstig het door de
minister nader te bepalen minimumbedrag.
Ingevolge het bepaalde in artikel 103, vijfde lid van de Lager-onderwijswet
1920 verlenen Burgemeester en Wethouders op verzoek van de schoolbesturen en
onder voldoende borgstelling een voorschot op de hun toekomende exploita
tievergoeding ter grootte van het per leerling beschikbaar gestelde bedrag,
gerekend over het gemiddeld aantal leerlingen over het afgelopen jaar, zo nodig
vermeerderd met de verschuldigde belastingen en erfpacht.
Artikel E 25 van de Overgangswet op het Basisonderwijs bepaalt, dat ten
behoeve van de materiële instandhouding in de periode 1 augustus 1985 tot en met
31 december 1985 het bevoegde gezag van de basisscholen een vergoeding van het
Rijk ontvangen. De minister stelt daartoe vóór 1 juli 1984 voorlopig de bedragen
vast, welke dan voor 1 januari 1986, de Raad voor de gemeentefinanciën gehoord,
definitief worden vastgesteld. Gedacht wordt hierbij aan een systeem dat zo goed
mogelijk aansluit bij het "Londo-systeem", dat wordt ingevoerd op 1 januari
1986. Als peildatum voor genoemde periode geldt de toestand op 16 oktober 1985.