-16-
-17-
In onze algemene beschouwing over de positie van de minima hebben u/ij in
't kort de ontwikkeling van de ABW geschetst in de richting van een
geobjektiveerd en genormeerd regelstelselDeze ontwikkeling was niet
zonder gevolgen voor de toepassing van het individualiseringsprincipe.
De normering door de rijksoverheid beperkte zich niet tot de vaststel
ling van de norm voor de voorziening in de algemeen noodzakelijke be
staanskosten, maar had een regeling van de bijstandsverlening tot in de
kleinste details tot gevolg. In de loop der jaren werden in het Bij
standsbesluit Landelijke Normering voor steeds meer kostensoorten nadere
regelen voor de bijstandsverlening gesteld. Zo werd de bijstandsver
lening voor verhuis- en dieetkosten aan regels gebonden, de verrekening
van inkomsten vastgelegd en werden de bedragen voor aflossing van leen-
bijstand centraal bepaald.
In het Bijstandsbesluit Landelijke Draagkrachtkriteria van 1980 werd be
paald op welke wijze met de eigen middelen rekening moet worden ge
houden voor de bijstandsverlening in bijzondere bestaanskosten. Door deze
nadere detaillering ontwikkelde het individualiseringsprincipe zich tot
het bepalen van de uitkering in afwijking van de norm. Daarvan kan
alleen worden afgeweken wanneer individuele omstandigheden leiden tot
kosten welke naar hoogte en/of naar aard bijzonder zijn.
Zo kan boven de norm bijstand verleend worden voor kosten welke op zich
tot het normale uitgavenpatroon behoren en dus als algemeen noodzake
lijke bestaanskosten worden aangemerkt, wanneer specifieke individuele
omstandigheden tot hogere uitgaven leiden. Reiskosten behoren normaal ge
sproken uit de norm te worden bestreden. Bijstandsverlening in reis
kosten is echter mogelijk wanneer b.v. hoge reiskosten moeten worden ge
maakt voor bezoek aan een kind dat opgenomen is in het Akademisch Zieken
huis te Groningen.
Daarnaast kan bijstand verleend worden voor kosten welke bijzonder van
aard zijn. Veelal betreft het hier kosten in verband met ziekte en inva
liditeit. Zo wordt regelmatig bijstand verleend voor de aanschaf van een
bril. Voor dit soort bijstand heeft het Bijstandsbesluit Landelijke Draag
krachtkriteria geregeld dat jaarlijks 171,05 aan bijzondere bestaans
kosten uit de bijstandsnorm moet worden betaald.
Pas wanneer de uitgaven voor bijzondere kosten uitstijgen boven dit z.g.
drempelbedrag is bijstandsverlening mogelijk. Bij inkomsten hoger dan de
norm regelt dit Bijstandsbesluit ook de wijze waarop met een hogere eigen
financiële inspanning, de eigen draagkracht, rekening moet worden ge
houden. Het is naar onze mening onvoldoende bekend dat ingezetenen van
deze gemeente met een inkomen boven het nivo van het sociaal minimum tot
op bepaalde hoogte ook voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking
komen. In het kader van de voorlichtingsaktiviteiten zal hieraan dan ook
meer aandacht worden geschonken.
De ontwikkeling in de richting van normering, objektivering en detaillering
in de ABW is dan wel van invloed geweest op de toepassing van het indivi
dualiseringsprincipe, maar heeft het principe onverlet gelaten. Inder
tijd konden de gemeenten zich verenigen met de landelijke normering van de
bijstand mits aan de verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur voor een
juist individualiseringsbeleid bij de bijstandsverlening geen afbreuk
zou worden gedaan. Telkenmale is deze lokale verantwoordelijkheid bij
nadere regelgeving bevestigd.
Het enige waarop van ministeriële zijde wordt toegezien is of toekenning
van bijstand afwijkend van de norm wel op individuele gronden geschiedt.
Het treffen van kategoriale maatregelen is voorbehouden aan de rijksover
heid, aangezien het dan inkomensbeleid inhoudt. Zo werd het de gemeente
Rotterdam in 1981 verboden nog langer een toeslag van 55,per kind toe
te kennen aan bijstandsontvangenden t.b.v. kinderen in de leeftijd van
12 t/m 15 jaar die voortgezet onderwijs volgen. Deze aanwijzing werd af
gegeven met o.a. de motivering dat een kategoriale toeslag niet in over
eenstemming moet worden geacht met de juiste uitvoering van de wet.
De bijstandsverlening boven de norm kan dus alleen op strikt individuele
gronden geschieden en is alleen in zoverre het gemeentelijke beleids
terrein.
Toch is de bijstandsverlening boven de norm niet alleen afhankelijk van
de persoonlijke situatie. In algemene zin is ook het welvaartsnivo van
invloed. Een stijgende welvaart, leidend tot verhoging van de algemene
bijstandsnorm en verruiming van het bestedingspatroon, kan ertoe leiden
dat bepaalde kosten die voorheen als bijzonder werden aangemerkt, het
karakter krijgen van algemene kosten, waarvoor de norm toereikend kan
worden geacht. Zo werd in 1975 een besluit aan de gemeenten toegezonden
waarin onder meer werd bepaald dat de kosten verbonden aan het beschikken
over een telefoon gerekend moeten worden tot de algemeen noodzakelijke
bestaanskosten. In het algemeen kan sindsdien niet meer bijzondere bij
stand voor telefoonkosten verleend worden, zoals dat in een aantal ge
meenten tot de afkondiging van dit besluit het geval was.
Echter, op dit moment worden met name de minima gekonfronteerd met een
dalende koopkracht. Wij zien ons dan ook gesteld voor de vraag of het
tot nu toe gevoerde beleid met betrekking tot individualisering geen
andere, ruimere invulling behoeft tegen deze achtergrond.
In dit verband citeren wij met instemming wederom de al eerder genoemde
eindnota van het ministerie met betrekking tot de plaats en funktie van
de bijstandswet, waarin na een vrijwel gelijkluidende schets als hier
boven is weergegeven van bijzondere bestaanskosten naar algemene be
staanskosten ten gevolge van welvaartsontwikkelingen, gesteld wordt:
Een voortgaand koopkrachtverlies van de sociale minima kan daarentegen
in tegenovergestelde richting gaan werken. Dit zou dan betekenen dat,
na beoordeling van noodzakelijkheid, aanvullende bijstand mogelijk wordt".
Kosten welke voorheen uit de norm dienden te worden bestreden, worden
weer bijzondere bestaanskosten, waarvoor, weliswaar op individuele
gronden en met beoordeling van noodzakelijkheid, weer aanvullende bijstand
kan worden verstrekt.
Tegen het licht van de in de algemene beschouwing over de minima geschet
ste koopkrachtdaling is het naar onze mening geboden bij de bijstands
verlening met dit koopkrachtverlies rekening te houden.
Binnen de ons geboden mogelijkheden kan dit door nog meer dan voorheen
toepassing te geven aan het individualiseringsprincipe.
Kon individualisering al omschreven worden als het toetsen van uitkerings
bedragen op hun toereikendheid in het individuele geval en mocht dit
toetsen derhalve niet slechts een pro forma aangelegenheid zijn, thans
dient hieraan zeer nadrukkelijk aandacht te worden geschonken nu wij
hebben moeten konstateren dat de inkomens op het nivo van het sociaal
minimum niet meer in alle gevallen toereikend zijn om in de algemeen nood
zakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Geschiedde de toepassing
van het individualiseringsprincipe tot nu toe vooral door aandacht te
schenken aan de aanwezigheid van bijzondere bestaanskosten, thans dient
met name erop gelet te worden of de voorziening in tot nu toe algemeen
geachte bestaanskosten niet zodanig in het gedrang is gekomen dat er
aanleiding bestaat voor bepaalde kosten op individuele gronden aanvullende
bijstand te verlenen.
Zo kunnen hoge energielasten in individuele gevallen aanleiding zijn tot
bijstandsverlening boven de norm.
Wij hebben derhalve de direktie van de G.S.D. opgedragen intern zodanige
maatregelen te treffen dat bij iedere aanvraag kontroleerbaar wordt na
gegaan of aan de noodzaak en de mogelijkheid tot individualisering ten
volle aandacht is besteed.