- 14 -
Bovendien zou het aangeven van verschillende bestemmingen op
verschillende niveaus in strijd zijn met artikel 13 van het
Besluit op de Ruimtelijke Ordening.
Evenals bij eerdere bestemmingsplannen voor binnenstadsge-
bieden, stellen wij ons op het standpunt, dat bij de bestemming
"Gemengde Doeleinden" niet slechts een bestemming dient te
worden gegeven voor de begane grond, maar tevens voor de even
tuele tweede en volgende bouwlagen. Tot de hoofddoelstelling
van het ruimtelijk beleid in de binnenstad behoort immers het
herstellen c.q. versterken van de woonfunctie. Voor de leven
digheid van het binnenstadsgebeuren is het dan ook van belang,
dat de bovenverdiepingen van panden met een zakelijke bestemming
voor de woonfunctie behouden blijven c.q. weer geschikt worden
gemaakt. Het behoeft geen betoog, dat er een weinig aantrekke
lijke aanblik ontstaat indien deze ruimten bijvoorbeeld hoofd
zakelijk als opslagruimte worden gebruikt. Van een dergelijke
ontwikkeling is de laatste jaren sprake geweest. Met het oog
op het weer leefbaar maken van de binnenstad zal deze ontwik
keling indien enigszins mogelijk moeten worden gestopt en omge
bogen. Het wonen op de verdieping moet vooral als functie ten
dienste van de bestemming op de begane grond worden gezien.
Wij merken voorts op, dat het Besluit op de Ruimtelijke Ordening
zich niet verzet tegen het geven van verschillende bestemmingen
aan onderscheiden bouwlagen van hetzelfde pand. Volledigheid-
halve merken wij nog op, dat bovenverdiepingen die bij het
rechtsgeldig worden van dit plan in gebruik zijn, anders dan
overeenkomstig het plan, als zodanig in gebruik mogen blijven.
Deze bezwaren dienen daar onze mening dan ook ongegrond te
worden verklaard.
L. Bezwaren betreffende de bijgebouwenregeling en achtergevel
rooilijnen (bestemming "Gemengde Doeleinden").
De heer Hepkema voert ten aanzien hiervan de volgende bezwaren
aan
- het ontwerp-plan bevat geen toelichting op de bijgebouwen
regeling en de achtergevelrooilijnen;
- hij acht het onjuist, dat oude achterbouwsels worden bestempeld
tot "bijbehorend erf";
- aangezien de limieten meestal reeds bereikt zijn, is uitbreiding
van de bebouwing op achtererven vaak onmogelijk;
- de toch al veel te grote gemeentelijke bemoeienissen behoren
zich niet ook nog eens uit te strekken tot achtererven die
niet van de straat af zichtbaar zijn;
- uitbreiding en vergroting van panden met een zakelijke bestem
ming op de achtererven, moet zonder enige beperking mogelijk
blijven;
- de achtergevelrooilijnen moeten samenvallen met de thans
aanwezige bebouwingsgrenzen. De bijgebouwenregeling dient in
haar geheel te vervallen of althans zodanig te worden gewijzigd,
dat meerlagige bebouwing over het gehele perceelsoppervlak
bij recht is toegestaan;
- op de plankaart is de "bestaande bebouwing" niet juist weer
gegeven.
- 15 -
De regeling met betrekking tot de bijgebouwen komt in de
toelichting bij het bestemmingsplan weliswaar niet uitgebreid
aan de orde, maar dit houdt niet in, dat deze regeling in
het kader van de aanwijzing als beschermd stadsgezicht als
mede in stedebouwkundig opzicht geen betekenis zou hebben. Op
de plankaart zijn de bebouwingsgrenzen aangegeven waarbinnen
de hoofdbebouwing mag worden opgericht. Deze hangen samen
met de te handhaven c.q. de tot stand te brengen stedebouw-
kundige structuur. Het behoeft geen betoog, dat een in het
verleden ontstane situatie niet in korte tijd kan worden
veranderd. Het zal dan ook geruime tijd vergen voordat de in
het plan neergelegde structuur zal zijn verwezenlijkt. Be
palend voor de grens van het hoofdgebouw is geweest, dat
gedeelte van het pand dat in totaliteit wordt afgedekt door
een bepaalde kapvorm (de achtergevelrooilijn geeft dan ook
in principe de hoofdmassa van het gebouw weer). Naast de
hoofdbebouwing is in het plan een afzonderlijke regeling op
genomen ten aanzien van de plaatsing van eventuele bijgebouwen.
Eén en ander achten wij uit stedebouwkundig oogpunt noodzakelijk
teneinde te voorkomen dat erven geheel dichtslibben. Voorts
dient vermeden te worden, dat woonfuncties qua licht- en lucht-
toetreding nadeel ondervinden van hoge gebouwen. Wij achten de
in het plan vervatte regeling uit stedebouwkundig oogpunt
alleszins acceptabel. Het is juist, dat op dit moment bepaalde
limieten ten aanzien van bijgebouwen reeds zijn bereikt of
overschreden. Dit behoeft echter niet in de weg te staan aan
het streven om de in het plan neergelegde structuur te verwezen
lijken. De reeds op de achtererven aanwezige bebouwing (welke
afwijkt van het plan) valt onder de overgangsbepalingen, hetgeen
betekent, dat gedeeltelijke vernieuwing en verandering in
principe mogelijk blijft en het gebruik mag worden voortgezet.
Overigens kan (via een vrijstellingsbepaling) worden toegestaan,
dat de oppervlakte van de bijgebouwen behalve bij woningen,
maximaal 100% mag bedragen van het als zodanig aangegeven erf.
Wij merken verder op, dat de karakteristiek van het beschermd
stadsgezicht niet slechts gevormd wordt door hetgeen zichtbaar
is vanaf de openbare straat, maar tevens wordt bepaald door
hetgeen op de achtererven aanwezig is en gebouwd mag worden.
Wat betreft de grenzen van de bestaande bebouwing geeft de
heer Hepkema niet aan op welke plaatsen strijdigheid aanwezig
zou zijn met de feitelijke situatie. De plankaart is getekend
op een recente kadastrale ondergrond. De bestaande bebouwing
valt van de plankaart af te lezen. Wij zijn van oordeel, dat
de bezwaren ongegrond zijn.
M. Bezwaren betreffende enkele bouwvoorschriften.
De heer Hepkema is van mening, dat wat betreft de regeling van
de nok- en gootnoogten dient te worden volstaan met het aan
geven van een maximum en een minimum per blokzijde. Naar zijn
mening is het in het plan neergelegde regime veel te strak en
te sterk gefixeerd op de bestaande toestand, terwijl een
royale vrijstellingsregeling ontbreekt. Wat betreft de voor
geschreven gevelmaterialen wenst hij een uitzondering voor
bepaalde gevelonderdelen (ramen, deuren en kozijnen).