- 4 - houden met de dan per peuterspeelzaal wisselende opbrengst uit ouderbijdragen. Tot nu toe werd het door ons een eigen verantwoordelijkheid van de peuterspeel zalen geacht om het systeem en het niveau van de ouderbijdragen vast te stellen. In de praktijk heeft dat ertoe geleid dat er sprake is van een grote differen tiatie, niet alleen in systematiek maar ook in de opbrengst per peuterspeelzaal. In een zeer beperkt aantal gevallen wordt een inkomensafhankelijk tarief toege past. Nu in het bovenstaande door ons in principe de mogelijkheid is geopend tot het subsidiëren van personeelskosten, wordt het onzes inziens onvermijdelijk om eveneens een regeling te treffen voor de inkomsten uit ouderbijdragen. Het ligt voor de hand om daarin het principe van de inkomensafhankelijkheid te verwerken. Van groot belang voor een evenwichtig subsidie-systeem, dat voor alle speelzalen zoveel mogelijk gelijke kansen schept, is voorts om de opbrengst uit ouderbij dragen te koppelen aan de hoogte van het subsidie, in die zin dat speelzalen met een hoge opbrengst uit ouderbijdragen navenant minder subsidie kunnen krijgen In het te kiezen subsidie-systeem zal met deze vereveningsgedachte rekening ge houden moeten worden. Voorts hebben wij met het oog op de wenselijkheid van een simpel werkbare, dichtbij de huidige uitvoeringspraktijk aansluitende en beheersbare sub sidiestructuur nog als uitgangspunt gesteld dat subsidiëring via afkoopsommen de voorkeur geniet boven subsidiëring op basis van een (bepaald) percentage van (bepaalde) kosten. Tenslotte menen wij - overeenkomstig de ook voor andere sociaal-culturele werksoorten geldende beleidslijn - dat rechtstreekse sub sidiëring aan de peuterspeelzalen de voorkeur heeft boven subsidiëring via een centrale stichting. Rekening houdend met de in het voorgaande ontwikkelde randvoorwaarden en uit gangspunten hebben wij de paragraaf inzake het peuterspeelzaalwerk opnieuw be zien en opgezet, zoals in de bijlage bij het (concept) besluit is weergegeven- In het kort komt het voorgestelde systeem op het volgende neer: a. de normeringen voor groepsgrootte en ouderbijdragen. Voorgesteld wordt om de norm voor de groepsgrootte te bepalen op minimaal 14 kinderen voor een groep mét betaalde leiding en op 10 kinderen voor een groep zónder betaalde leiding. Aangezien er in de praktijk regelmatig fluc tuaties voorkomen in de bezetting per groep, worden halfjaarlijkse opgave, daarvan gevraagd naar de situatie op een tweetal peildata in het jaar waar voor subsidie is aangevraagd en toegekend. Op grond van de halfjaarlijkse opgaven wordt het subsidiebedrag tot de volgende peildatum (naar rato) vast gesteld. Indien een instelling in een voorafgaand halfjaarlijkse periode aan de norm voor de groepsgrootte van een peutergroep voldeed en een subsi die ten behoeve van deze peutergroep ontving en op de peildatum blijkt da de groep inmiddels niet meer voldoet aan de norm voor de groepsgrootte, kan voor maximaal één halfjaarlijkse periode ontheffing worden verleend voor het voldoen aan die norm, met dien verstande dat het aantal kinderen per groe: niet minder kan zijn dan 10 (bij een groep met betaalde leiding) of 8 (bi een groep zonder betaalde leiding). Verder wordt voorgesteld om ervan uit te gaan dat peuterspeelzalen een in komensafhankelijk ouderbijdragensysteem toepassen, indien zij gebruik maken van betaalde leiding. Indien dit laatste niet het geval is (d.w.z. dat aan de leiding een bedrag lager dan 500,per jaar als onkostenvergoeding wordt betaald), wordt het aan de instelling zelf overgelaten om een ouder bijdrage (systeem) vast te stellen. De ontwikkelde tabel voor de ouderbij - 5 - dragen, die aan de regeling is toegevoegd, geeft de minimaal te heffen ouderbijdragen per maand per kind aan. Het staat de instelling vrij om bóven deze minima bepaalde toeslagen te heffen, teneinde enige financiële armslag te creëren. Deze toelagen worden bij de verevening (zie hieronder) buiten beschouwing gelaten. De tabel is overigens zo opgezet dat een stedelijk ge middelde van 25,per maand per peutergroep haalbaar wordt geacht. Het maken van verschil - zowel in de norm voor de groepsgrootte als met betrek king tot het systeem en het niveau van de ouderbijdragen - tussen speelzalen mét en zónder betaalde leiding, houdt onzes inziens de vrijwilligersoptie voor het peuterspeelzaalwerk reëel. Tevens is op deze manier een aanloopre geling getroffen voor de start van nieuwe peuterspeelzalen c.q. groepen. b. de subsidiëring van huisvestingskosten. Peuterspeelzalen die gebruik maken van een accommodatie, die niet reeds langs andere weg (nagenoeg) geheel wordt gesubsidieerd, kunnen worden ge subsidieerd in de (aanvaarde) huisvestingskosten middels een afkoopsom die jaarlijks in het Programma wordt vastgesteld. Vooralsnog kan dat bedrag op 2.000,per jaar worden gesteld. Peuterspeelzalen die zijn "ingebouwd" binnen wijk- en buurtaccommodatie of die gebruik maken van een gesubsidieerde wijk- of buurtaccommodatievallen buiten deze regeling. Aangezien er op dit moment 5 zelfstandig gehuisveste speelzalen zijn, kunnen de totale kosten voor te subsidiëren huisvestingskosten op jaarbasis worden geraamd op 10.000, cde subsidiëring van personeelskosten. Gekozen is voor een systeem van subsidiëring van personeelskosten op basis van een vast bedrag per geprofessionaliseerde groep. Dit bedrag wordt jaar lijks in het Programma vastgesteld. Ervan uitgaande dat een peuterspeelzaal- groep gedurende maximaal 2x3=6 uur per week bijeenkomt en dat een peu terspeelzaalleidster een dienstverband heeft van maximaal 40? van een vol ledige werktijd 16 uur) tegen honorering op basis van het minimumloon 12.850, kan de kostprijs per groep vooralsnog worden gesteld op 6/1 x 12.850,4.818,per jaar. Op basis van een stedelijk gemiddelde kan de opbrengst uit ouderbijdragen worden geraamd op 250,per kind per jaar (10 maanden). Aangezien de minimumgroepsgrootte voor een geprofessiona liseerde groep is gesteld op 14 kinderen, kan de totale opbrengst uit ouder bijdragen per groep op gemiddeld 3-500,-worden gesteld (14 x 250, Om de personeelskosten te kunnen betalen zal het subsidie derhalve gemiddeld 4.818,minus 3-500,is (afgerond) 1 .300,per jaar per groep moeten bedragen. De bovenstaande berekening gaat ervan uit dat de opbrengst uit ouderbijdra gen op gemiddeld 3-500,per groep kan worden gesteld. Niet voor alle peuterspeelzalen zal een dergelijke opbrengst haalbaar zijn; soms zullen speelzalen ook een hogere opbrengst kunnen realiseren. Om die verschillen te kunnen "verevenen" zullen speelzalen, die kunnen aantonen dat zij op basis van de inkomensafhankelijke tabel van ouderbijdragen minder dan 3-500, inkomsten hebben uit ouderbijdragen (vcor 14 kinderen), dat mindere extra gesubsidieerd krijgen bij de vaststelling van het subsidie. Peuterspeelza len, waarvan bij afrekening blijkt dat zij een hoger dan gemiddeld bedrag aan ouderbijdragen hebben kunnen ontvangen, zullen een navenant lager sub sidiebedrag voor personeelskosten ontvangen. Bij deze verrekening blijven eventuele toeslagen op de ouderbijdragen volgens de inkomensafhankelijke

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1985 | | pagina 269