- Er wordt naar gestreefd in een gedifferentieerd aanbod te voorzien. Aan
het uitvoerend werk van voornoemde instellingen worden kwalitatieve eisen
gesteld ter waarborging van de doelstellingen die ook de Stichting Dans
werkplaats nastreeft.
- Voor een extra instituut op dit gebied is in het kader van de subsidiëring
geen plaats. Bij het {Creativiteitscentrum kan worden aangedrongen in meerdere
mate met de activiteiten van moderne dans en expressie rekening te houden.
- Er worden geen nieuwe argumenten aangedragen die tot herziening van het
standpunt aanleiding geven.
4. Terinzagelegging van de stukken en hoorzitting
De op de zaak betrekking hebbende stukken hebben ter gemeentesecretarie ter
inzage gelegen van 18 t/m 22 maart 1985- De Stichting heeft kennisgedragen van
de stukken. De Stichting en Burgemeester en Wethouders zijn in de gelegenheid
gesteld hun standpunten nader toe te lichten tijdens een hoorzitting van de
Raadsadviescommissie voor de beroep- en bezwaarschriften op woensdag 10 april
1985 om 13.30 uur in het Stadhuis.
Als nieuw argument werd door de vertegenwoordigers van Burgemeester en Wethouders
aangevoerd, dat subsidie aan de Stichting ten koste zou gaan van de subsidies aan
het Kreativiteitscr?etrum en bv. het Muziekinstituut (het budgettaire argument).
De vertegenwoordiger van de Stichting stelde nog, dat de Stichting in haar werk
wijze goedkoper is dan het {Creativiteitscentrum. Tevens bleek, dat over een even
tuele samenwerking door de Stichting met het {Creativiteitscentrum of een onder
brenging van de Stichting bij het {Creativiteitscentrum nooit een diepgaand af
rondend gesprek had plaatsgevonden tussen de beide instellingen en de gemeente.
5. Nadere rapportage van Burgemeester en Wethouders.
De commissie twijfelde eraan of de wens van Burgemeester en Wethouders om de
Stichting bij het {Creativiteitscentrum onder te brengen wel juist was. De
commissie had de indruk, dat de activiteiten moeilijk zonder meer waren in te
passen in die van het {Creativiteitscentrum. Het motief tot afwijzing van de
subsidieaanvraag, nl. dat de activiteiten van de Stichting wel door het {Crea
tiviteitscentrum konden worden verricht, was naar het oordeel van de commissie
niet zonder meer aanvaardbaar, nu van de zijde van Burgemeester en Wethouders
noch met het {Creativiteitscentrum, noch met de Stichting gericht overleg had
plaatsgevonden.
Dientengevolge heeft de commissie bij brief van 24 april 1985 Burgemeester en
Wethouders verzocht een gesprek te organiseren met de Stichting en het {Creati
viteitscentrum en aan de commissie de resultaten daarvan mede te delen en/of
terzake een nader advies uit te brengen. De Stichting heeft een kopie van die
brief ontvangen.
Burgemeester en Wethouders hebben nader gerapporteerd bij brief van 20 mei 1985.
De Stichting heeft een kopie van die brief ontvangen. De nadere rapportage van
Burgemeester en Wethouders komt, samengevat, op het volgende neer:
- Reeds meerdere malen is aangegeven, waarom de activiteiten van de Stichting
moeten worden ondergebracht bij bestaande erkende instituten.
- De argumenten daarvoor zijn van inhoudelijke, organisatorische en financiële
aard.
- De stelling van de Stichting, dat de activiteiten moeilijk zonder meer zijn in
te passen in die van het {Creativiteitscentrum, wordt niet onderbouwd.
- Het is derhalve niet zinvol een gesprek met de Stichting en het {Creativiteits
centrum te organiseren.
- Het {Creativiteitscentrum is wel bereid meer aandacht te besteden aan dansante
vormen, doch het is niet mogelijk volledig te voldoen aan de wensen van de
Stichting.
- Er is onvoldoende aanleiding de Stichting een subsidie toe te kennen.
Overwegingen en advies van de Raadsadviescommissie voor de beroep- en
bezwaarschriften
De commissie constateert, dat de strekking van de nadere rapportage van Burg-
gemeester en Wethouders lijnrecht in strijd is met de tijdens de hoorzitting
van 10 april 1985 getoonde bereidheid met beide partijen om de tafel te gaan
zitten om tot een redelijke oplossing te komen.
iet standpunt van Burgemeester en Wethouders komt nu neer op een weigering om
lat te doen. De commissie merkt vervolgens op dat, in tegenstelling tot hetgeen
Ln de slotzin van de nadere rapportage wordt gesuggereerd, niet is gevraagd om
3en eigen voorstel tot subsidiëring. Verwezen kan worden naar de opvatting van
ie commissie, dat de activiteiten van de Stichting Danswerkplaats niet zonder
leer passen in die van het {Creativiteitscentrum.
Op grond van deze gang van zaken spreekt de commissie haar ongenoegen uit over
ie opstelling van Burgemeester en Wethouders in dezen. In principe resten de
ommissie nu twee mogelijkheden, n.l.:
Burgemeester en Wethouders opnieuw om een nadere rapportage vragen;
de Raad op basis van de ter beschikking staande gegevens toch een advies
uitbrengen.
e commissie is van mening, dat, gelet op de handelwijze van Burgemeester
n Wethouders en op het belang van de Stichting Danswerkplaats, de tweede mo-
eiijkheid de meest correcte is.
De commissie stelt zich, op grond van het voorgaande, op het standpunt, dat
burgemeester en Wethouders er niet in zijn geslaagd aan te tonen, dat de wens
an Burgemeester en Wethouders om de Stichting Danswerkplaats bij het {Creati
viteitscentrum onder te brengen wel juist was.
ientengevolge is de commissie tot de overtuiging gekomen dat de stelling van
e Stichting, dat Burgemeester en Wethouders in strijd handelen met de eigen
unstnota 1984 door in het onderhavige geval een nieuwe ontwikkeling in de
kunstzinnige vorming min of meer te ontkennen en geen voorstellen te willen
doen die financieel te steunen, inderdaad juist is. Nader beraad heeft de com-
issie eveneens gebracht tot het oordeel dat het hier om een nieuwe vorm van
moderne dans en dansexpressie gaat, die, gelet op de tijdsbesteding en de in-
iddels in het culturele klimaat van Leeuwarden verworven plaats niet is in te
passen in de dansactiviteiten van het {Creativiteitscentrum.
i"urgemeester en Wethouders hebben naar de mening van de commissie ten onrech
te bij het negatieve standpunt t.o.v. de subsidieaanvrage van de Stichting
nog het budgettaire argument aangevoerd, aangezien elke subsidieaanvrage op
te eigen merites moet worden beoordeeld en niet mede moet worden afgewogen of,