en gegeven deze uitgangspunten verantwoord. Indien daartoe niet zou zijn overgegaan, zou aan het bestaan van de manege op dat moment een eind zijn gekomen, terwijl naar onze mening nog niet alle kansen op continu ering toen bij voorbaat verkeken waren. Hoewel achteraf gemakkelijk in een terugblik te concluderen valt dat bepaalde beslissingen niet tot het gewenste resultaat hebben geleid, zijn wij van mening dat in de gegeven omstandigheden de door ons en de raad genomen beslissingen in de bestuurlijke afweging aan de hand van de beschikbare informatie de juiste waren. Overigens merken wij op, dat ook nadat het faillissement van de Stichting was uitgesproken, alle stappen die wij gezet hebben in verband met de verkoop van de manege eveneens geplaatst moeten worden tegen de achter grond van het streven om zoveel mogelijk garanties te verkrijgen voor een goede en bestendige voortzetting van het manegebedrijf op de gegeven plek. De aanmerkingen op het bestuursbeleid. De onafhankelijke commissie besteedt uitvoerig aandacht aan het beleid van het bestuur van de manege, met inbegrip van het personeelsbeleid. Wij willen op enkele onderdelen daarvan nader ingaan en U onze visie daaromtrent voorleggen. Wij zullen de betreffende elementen in het onderstaande puntsgewijs behandelen, waarbij wij ons commentaar vooral zullen richten op de elementen waarbij het beleid van het manegebestuur een relatie heeft met de gemeentelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van de manege. In dat licht zullen wij daarom ook niet uitvoerig stil staan bij het personeelsbeleid van het bestuur en op dat punt grotendeels volstaan met kennisneming van de bevindingen van de onafhankelijke com missie - De strekking van de eerste aanmerking die de commissie op pag. 7. maakt onderschrijven wij niet. Zowel in het voorbereidende stadium alsook na de totstandkoming van de manege is de heer Spoelstra daarbij vanuit het Ministerie van Landbouw en Visserij betrokken geweest. Wij delen wel de mening van de commissie dat het betreurenswaardig is dat het bij het Ministerie aanwezige verslag van het onderzoek naar de rentabiliteit van manegebedrijven niet aan het manegebestuur ter kennis was gebracht, maar zien niet het directe verband met het gegeven dat er met de heer Busscher, die overigens in de voorbereidende fase wel betrokken is geweest, geen intensief contact zou hebben bestaan. - Op pag. 7. van het rapport wordt onder punt 2. opgemerkt, dat het valt "te betreuren dat het stichtingsbestuur het sectiebestuur manege, waari deskundigheid op het gebied van maneges aanwezig was, eind 1982 heeft opgeheven". Het is ons niet zonder meer duidelijk waaraan de commissie ontleent dat dit feit betreurd moet worden. De verwijzing naar de aan wezigheid van deskundigen kan erop duiden dat men die in het bestuur niet (voldoende) aanwezig veronderstelde; daarbij moet evenwel worden opgemerkt, dat een aantal personen vanuit de sectie ook zitting hadden in het bestuur of daarin een adviserende functie hadden. Daarnaast is ons gebleken, dat vanuit de sectie meer de neiging bestond om te werken in de richting van optimalisering van de voorzieningen in de manege, terwijl bij het bestuur het aspect van kostenbeheersing steeds meer voorop kwam te staan (zie ook punt 5. op pagina 7.); aan de hieruit ontstane spanningsverhouding werd met de opheffing van de sectie een einde gemaakt. Naar onze mening is het tegen deze achter grond op z'n minst discutabel of dit bestuursbesluit betreurd moet worden. - De opmerkingen van de commissie over de inhoudelijke en financiële verslaglegging door het bestuur (zie pag. 7. onder 3. en 4. en pag. 21.) geven'ons aanleiding het volgende naar voren te brengen. Op zichzelf is de constatering juist, dat er door het bestuur geen inhoudelijke (beredeneerde) jaarverslagen zijn uitgebracht. Wij zijn echter geneigd hiervoor meer begrip op te brengen dan de commis sie doet. Een eerste volledig jaarverslag zou immers in het eerste halfjaar van 1983 tot stand moeten zijn gebracht. Op dat moment is er al door ons een diepgaande analyse gestart van de problematiek waarmee de manege te kampen had en werd het bestuur erop gevergd alle daarvoor benodigde informatie te leveren en in een later stadium in dat zelfde jaar zich te beraden op mogelijkheden voor een nieuwe structuur. Ook de personeelsproblemen deden zich in 1983 in alle hevigheid gevoe len. Deze ontwikkelingen leidden er niet alleen toe dat het bestuur zijn handen vol had aan het beheersen van de situatie, maar ook dat men - zij het niet in de vorm van een formeel inhoudelijk jaarverslag - zich intensief moest beraden op de gang van zaken. In die zin achten wij de door de commissie verwoorde conclusie dat ten gevolge van het ontbreken van bedoelde jaarverslagen elke terugblik op het manegegebeure ontbreekt, enigszins ongenuanceerd. Veel ernstiger achten wij de door ons onderschreven constatering, dat ook de financiële verslaglegging te wensen overliet. Deze constatering is voor ons ook reeds begin 1983 aanleiding geweest om van gemeente wege het financiële reilen en zeilen aan de hand van de financiële jaarverslagen en de op ons verzoek steeds zo spoedig mogelijk overge legde kwartaal- en halfjaaroverzichten, nauwlettend te volgen, de financiële situatie nauwkeurig te analyseren en desgewenst aanvullende informatie op te vragen. Ons is daarbij gebleken dat er zeker van enige onzorgvuldigheid in het financieel-administratieve beheer gespro ken moet worden, ook blijkend uit de hierboven reeds gesignaleerde verschillen tussen het door het bestuur berekende en het in het accoun tantsrapport berekende tekort over 1982. - De opmerkingen van de commissie (pag. 7. onder 7., pag. 11. en pag. 13) dat het bestuur zonder onze toestemming kapitaal bij derden heeft opge nomen 25.000,bij de Phelpsstichting)een rekeningccurant krediet heeft opgenomen ondanks ons uitdrukkelijke afwijzen daarvan en met de Stichting Paardrijden voor Gehandicapten een overeenkomst van geldlening is aangegaan in plaats van met de Phelpsstichting, terwijl wij. op verzoe van het bestuur toestemming hadden verleend om deze met laatstgenoemde stichting af te sluiten, zijn terecht. De feiten waar het hier om gaat worden door ons ook ten stelligste afgekeurd. De (precaire financiële) omstandigheden die het bestuur tot deze stappen hebben aangezet doen aan de geconstateerde feiten en ons oordeel daaromtrent wezenlijk niets af. Daar komt nog bij dat de besluitvorming omtrent deze zaken zich aan elke waarneming onttrok, omdat daarvan in het algemeen bestuur geen melding werd gemaakt. Het onttrok zich zelfs in die mate aan de waarne ming, dat ook de accountant in zijn rapportage spreekt van een met de Phelpsstichting aangegane leningsovereenkomst) terwijl die feitelijk met de Stichting Paardrijden voor Gehandicapten was afgesloten. Gelet hierop hebben wij de hier bedoelde feiten slechts kunnen consta teren nadat zij al hadden plaatsgevonden en waren er voor ons geen moge lijkheden (meer) om daaromtrent vooraf ons oordeel te geven. Wij ach ten dergelijke handelwijzen dermate onaanvaardbaar gegeven de met het stichtingsbestuur overeengekomen voorwaarde van goedkeuring ten aan zien van de onderhavige kwesties, dat die in normale omstandigheden tot het verder weigeren van elke gemeentelijke medewerking zouden hebben moeten leiden. Overigens kan geconstateerd worden, dat deze feiten weliswaar ten dele samenhangen met de financiële problematiek van de manege, maar daarvan eerder een gevolg zijn dan dat deze op zichzelf de financiële positie van de manege hebben doen verslechteren. - 8 - - 9 -

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1985 | | pagina 91