- De opmerking van de commissie (pag. 7. onder 7. en pag. 21.) dat het stichtingsbestuur in een aantal gevallen niet heeft voldaan aan zijn eigen statuten, onderschrijven wij slechts gedeeltelijk. Deze is juist waar het de statutaire verplichting van een inhoudelijk (beredeneerd) jaarverslag betreft (wij zijn daarop in het voorgaande al ingegaan) Ten aanzien van het al of niet instellen van secties, werkgroepen, activiteitengroepen e.d. is er niet gehandeld in strijd met de statu ten. De statuten regelen slechts dat het bestuur bepaalde taken kan opdragen aan sectiebesturen; indien dat gebeurt moet een sectiebestuur functioneren overeenkomstig het dienaangaande in de statuten bepaalde. Dit laat evenwel onverlet dat de statuten het bestuur niet verhinde ren om naast of in plaats van sectiebesturen werkgroepen e.d. te doen functioneren, onder welke benaming ook. Wij onderschrijven wel dat het hanteren van verschillende benamingen en bevoegdheden de duidelijkheid en de organisatiestructuur niet bevordert, maar niet dat daarmee in strijd met de statuten zou zijn gehandeld. De opmerking (pag. 21.) dat het bestuur statutair onvolledig was, is op zichzelf juist als daarmee slechts bedeeld wordt dat het in de statuten genoemde minimum-aantal van 9 bestuursleden niet bereikt werd. Gelet op het bepaalde dat het bestuur tot handelen bevoegd blijft ook al is het volgens het in de statuten bepaalde niet voltallig, is ook op dit punt van formele strijd met de statuten geen sprake. - Ten aanzien van de personele situatie en het personeelsbeleid van het bestuur, kan worden geconstateerd dat er sprake is geweest van een samenloop van omstandigheden die de verhoudingen binnen het bedrijf in negatieve zin hebben beïnvloed. Voor de verdere achtergronden hiervan verwijzen wij hier kortheidshalve naar het rapport, dat uitvoerig op de details terzake ingaat. Wij kunnen ons vinden in de conclusie van de commissie dat het bestuur t.a.v. het personeelsbeleid geen schoonheidsprijs verdient, maar dat negatieve ontwikkelingen op dit punt niet uitsluitend aan het bestuur te wijten zijn. Er is niet gebleken, dat het bestuursbeleid terzake in strijd is geweest met arbeidsrechtelijke bepalingen. Gegeven deze conclusie en in aanmerking nemend dat het personeelsbeleid als zodanig niet tot de bemoeienis van de gemeente kan worden gerekendmaar moet worden gezien als een uit sluitende verantwoordelijkheid van het bestuur zullen wij in dit ver band niet verder op deze materie ingaan. Slotconclusie De gang van zaken m.b.t. de exploitatie van de manege van het begin tot het eind overziende, kan gesteld worden dat deze weinig gelukkig is geweest. Geconcludeerd kan worden dat er van verschillende zijden in het gehele proces fouten zijn gemaakt, voor een belangrijk deel ook beoordelingsfouten. Vanuit de op zichzelf goede intentie om een manege in Leeuwarden tot stand te brengen en rendabel te exploiteren zijn beslissingen genomen en situaties beoordeeld op een zodanige wijze, dat - achteraf terugblikkend - moet worden vastgesteld dat deze niet geleid kunnen hebben tot een structurele verbetering van de opgetreden proble matische positie van de manege-exploitatie. Afgezien van de in ons pré advies al genoemde niet verschoonbare fouten die het bestuur van de manege verweten kunnen worden, is er naar ons stellige overtuiging geen sprake van enige vorm van kwade trouw in het door het bestuur gevoerde beleid en beheer. 'Wel kan geconstateerd worden, dat het management van het manege-complex zowel in uitvoerende als in bestuurlijke zin niet aan alle daaraan in redelijkheid te stellen eisen heeft voldaan. Het rapport van de onafhan- kelijke commissie geeft daarvan voldoende illustratie. Met betrekking tot de bestuurlijke zijde van het geheel kan daarbij nog worden opgemerkt dat het dagelijks bestuur zich veelal te zeer als zelfstandig orgaan met (vergaande) eigen bevoegdheden heeft opgesteld in zaken die naar ons oordeel ter behandeling en beslissing thuishoorden in het algemeen bestuur van de Stichting, maar daarin niet of niet tijdig aan de orde werden ge steld. Daarnaast moet worden geconcludeerd, dat achteraf de bedrijfs—economische mogelijkheden voor een manege in de gekozen (bestuurs-) organisatorische opzet en structuur zodanig beperkter waren dan op basis van uitvoerige informatie en documentatie aanvankelijk als reëel mocht worden aangeno men, dat bij een beter bestuur en beheer weliswaar de tekorten wellicht minder omvangrijk zouden kunnen zijn gebleven maar een rendabele exploi tatie zonder gemeentelijk subsidie nauwelijks realiseerbaar moest worden geacht. Iedere suggestie dat bij de (voorbereiding van de) beslissingen die tot de totstandkoming van de manege hebben geleid onvoldoende zorg vuldigheid zou zijn betracht gegeven de op dat moment bekende informatie en daarop redelijkerwijs te baseren verwachtingen, wijzen wij echter van de hand. Ten aanzien van de betrokkenheid van de gemeente bij de gang van zaken na de realisatie van de manege merken wij nog op, dat voor zover daarbij beslissingen van ons een rol speelden, wij die steeds na kennisname van de relevante informatie, zo spoedig mogelijk hebben genomen dan wel ter zake voorstellen hebben gedaan aan Uw raad. Wij hebben al naar voren gebracht, dat daarbij telkens de uitgangspunten hebben gegolden dat de onderhavige manege-voorziening in Leeuwarden zou moeten blijven bestaan, zonder dat dit echter tot gemeentelijke subsidiëring in exploitatiete korten zou leiden. Wij wijzen er tevens op, dat wij de ernst van de ontstane financiële situatie in een vroegtijdig stadium hebben onderkend, in feite nog voordat het bestuur van de manege zelf daarop voldoende zicht had, waarbij tevens verwezen wordt naar het hierboven gestelde omtrent de kennisneming door resp. kennisgeving aan he.t algemeen bestuur. In dit verban^ wijzen wij ook gedane suggesties als zou er reden voor twij fel zijn of de gemeentelijk waarnemer (die waarneemt wat in het algemeen bestuur aan de orde komt) ons voldoende en tijdig op de hoogte heeft gesteld over de gang van zaken, met kracht van de hand. Van ambtelijke zijde is er tijdig en adequaat gereageerd op uit verga deringen en schriftelijke stukken gebleken summiere signalen van struc turele problemen, die reden waren om uitvoerige nadere informatie te vragen en een diepgaande analyse te maken. Wij zijn daarvan ook vol doende op de hoogte gesteld en hebben daarop zodra dat mogelijk was onze beslissingen genomen. Maast het feit dat wij U ten behoeve van Uw beslissing van 20 februari 1984 inzake de verstrekking van een lening aan de manege op de hoogte heboen gesteld van de situatie, hebt U van alle relevante informatie kennis kunnen nemen via de ter inzage legging van de stukken die ter voorbereiding van onze beslissingen hebben gediend. Gegeven de situatie dat de Stichting Leeuwarder Manege inmiddels in staat van faillissement verkeert en de commissie s voor de Financiën en voor Sport en Recreatie in hun vergadering van 10 december als hun oordeel uitspraken dat de rapportage van de onafhankelijke commissie voldoende is om een inzicht te krijgen in de punten a. en b. van de taakopdracht van de commissie en dat er geen behoefte bestaat aan een nadere rapportage omtrent aanbevelingen voor beheer en exploitatie van de manege in de toekomst, stellen wij U voor het onderhavige rapport, gelezen ook het door ons ten aanzien daarvan ingenomen standpunt, voor kennisgeving aan te nemen. Wij merken daarbij op, dat wij de commissies voor de Financiën en voor Sport en Recreatie over dit pré-advies hebben gehoord en dat de voor de onderhavige problematiek relevante stukken voor U ter inzage zijn gelegd. - 10 - - 11 -

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1985 | | pagina 92