Wijzigen van de verordening rioolrechten 1986
Bijlage no. 434 Leeuwarden, 5 december 1985.
Aan de Gemeenteraad.
Voorgeschiedenis
Overeenkomstig ons in bijlage no. 168 opgenomen voorstel besloot U op
13 mei 1985 over te gaan tot de invoering van een recht voor het hebben van een
aansluiting op de riolering en een recht wegens afvoer van water en/of faecale
stoffen op openbaar gemeentewater (verordening rioolrechten 1986).
De betreffende verordening is goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van
7 oktober 1985, nr. 7-
Wij willen in het kort aan een tweetal elementen in de verordening aandacht
besteden te weten de belastingplicht en de tariefstelling.
Als belastingplichtigen worden aangemerkt:
- de eigenaar van een op de gemeentelijke riolering aangesloten of op openbaar
gemeentewater lozend onroerend goed;
- de gebruiker van een op de gemeentelijke riolering aangesloten of op openbaar
gemeentewater lozend onroerend goed indien per belastingjaar 300 m3 en meer
kubieke meters water wordt afgevoerd.
In het algemeen kan de belastingplicht zonder veel moeite worden vastgesteld.
Er kunnen zich echter gevallen voordoen, waarin dit op moeilijkheden stuit. Wij
denken hierbij aan de objecten in de buitengebieden en aan bepaalde bedrijven.
In hoeverre deze objecten onder de belasting vallen zal nauwkeurig moeten worden
onderzocht.
Voor wat betreft de motivering van de keuze van de belastingplichtige wordt ver
wezen naar onze hierboven vermelde raadsbrief.
Voor wat betreft de tariefstelling merken wij het volgende op.
Voor de tariefstelling van het rioolrecht was van een opbrengst van
2.000.000,uitgegaan. Deze opbrengst was als volgt berekend.
In de ontwerp-begroting 1986 was een belastingdrukverzwaring van 3.000.000,
netto geraamd. Overeenkomstig ons in bijlage no. 168 opgenomen voorstel besloot
U ter invulling van het bedrag van 3.000.000,— eerst de vrije zoom binnen de
limiet voor de gebruikersheffing onroerend-goedbelastingen te benutten. Deze
vrije zoom is gelijk aan 12% van de gecorrigeerde opbrengst van de algemene
uitkering uit het gemeentefonds minus de opbrengst op basis van het tarief per
1 januari 1985. Een en ander resulteerde in een bruto opbrengst van
1.660.000,— en een netto-opbrengst van 1.400.000,— voor een specificatie
van het verschil tussen bruto- en netto bedrag verwijzen wij U naar de ter
inzage gelegde stukken.
Als verdeelmaatstaf van de opbrengst tussen eigenaren en gebruikers heeft U
overeenkomstig ons voorstel het voorlopig bekende waterverbruik afkomstig van
woningen en niet-woningen aangehouden. Op basis van voorlopige berekeningen kon
het waterverbruik van niet-woningen op 35? en dat van woningen op 65? van het
totale waterverbruik worden gesteld. Derhalve diende door de eigenaren