- 2 -
Aangezien de limiet overeenkomt met de netto-opbrengst van de belasting, dat
wil zeggen de bruto-opbrengst minus een bedrag van oninbare posten en afron
dingen, is het gebruikelijk, dat voor de tariefstelling de limiet wordt verhoogd
met een bedrag voor te verwachten oninbare posten en afrondingen; daarenboven
achten wij het om deze reden in de lijn liggen dat een evenredig deel van de
geraamde afschrijvingsbedragen wordt verrekend. Voor 1986 hebben wij deze
bedragen geraamd op 125.000, resp. 164.000, Uitgaande van een aantal
belastbare eenheden van 1.366.100 komt het tarief uit op 9,27 per 3.000,
waarde 12.375.000,— 125.000,— 164.000, 1366100).
Financiële consequenties.
Ten opzichte van in de begroting voor 1986 geraamde en nog te corrigeren bedra
gen geeft de netto-opbrengst berekend naar de voorgestelde tarieven van 7,45
voor de gebruikers en 9,27 voor de zakelijk gerechtigden een nadeel te zien
van 25.000,Voor een specificatie van dit bedrag verwijzen wij U naar de
ter inzage gelegde stukken.
Wij stellen U voor de tegenvaller van 25.000,bij de bijstelling van de
begroting voor 1986 mee te nemen.
Vrijstellingsgrens woningen.
In onze raadsbrief van 7 december 1984, no. 451 zijn wij ingegaan op de meest
gewenste vrijstellingsgrens van woningen. Wij kwamen daarbij tot de voorlopige
conclusie, dat het de voorkeur verdiende het kwijtscheldingsbeleid te activeren
in plaats van het verhogen van de vrijstellingsgrens. Voor het vaststellen van
de vrijstellingsgrens zou alleen het doelmatigheidscriterium moeten gelden.
Alvorens echter een definitief standpunt in te nemen stelden wij U voor de
resultaten van een nader onderzoek ter zake van de relatie inkomen/waarde woning
af te wachten.
De uit het inmiddels ingestelde onderzoek naar voren gekomen gegevens bevestigen
onze veronderstelling in de meergenoemde raadsbrief van 7 december 1984. De
resultaten van dit onderzoek liggen voor U bij de stukken ter inzage.
Wij stellen U derhalve voor de vrijstellingsgrens te handhaven op 18.000,
De verordening.
De verordening op de onroerend-goedbelastingen is tot 1 januari 1986
goedgekeurd. Per die datum is een nieuwe verordening opgesteld. De wijzigingen
ten opzichte van de huidige verordening zijn van belastingtechnische aard.
Onder mededeling, dat de Commissie voor de Financiën is gehoord, stellen wij
U voor te besluiten overeenkomstig het hierbij gevoegde ontwerp.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
mr. G.J. te Loo Burgemeester.
mr. W.J.G. Reumer Secretaris.
De Raad der Gemeente Leeuwarden;
gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders
d.d. 5 december 1985, nr. 435;
gelet op de artikelen 272, onderdeel a, en 273 van de Gemeen
tewet;
alsmede op het Besluit gemeentelijke onroerend-goedbelastin
gen;
BESLUIT:
vast te stellen de:
Verordening op de heffing van onroerend-goedbelastingen.
Artikel 1 Belastingplicht.
1. Onder de naam "onroerend-goedbelastingen" worden ter zake van
binnen de gemeente gelegen onroerend-goed - met uitzondering
van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëx
ploiteerde cultuurgrond - twee directe belastingen geheven:
a. een gebruikersbelasting van degene die - naar de omstan
digheden beoordeeld - bij het begin van het belastingjaar
een onroerend goed al dan niet krachtens een zakelijk of
persoonlijk recht feitelijk gebruikt;
b. een zakelijk-gerechtigdenbelasting van degene die bij het
begin van het belastingjaar van een onroerend goed het ge
not heeft krachtens een zakelijk recht.
2. Met betrekking tot de gebruikersbelasting wordt:
a. gebruik door de leden van een huishouden aangemerkt als
gebruik door het hoofd van dat huishouden;
b. gebruik door degene aan wie het gebruik van een gedeelte
van een onroerend goed is afgestaan, aangemerkt als ge
bruik door degene die dat gedeelte ten gebruike heeft af
gestaan;
a-, in geval van verschillende soorten feitelijk gebruik al
leen het belangrijkste gebruik in aanmerking genomen.
3- Met betrekking tot de zakelijk-gerechtigdenbelasting wordt
als genothebbende krachtens zakelijk recht aaangemerkt degene
die bij het begin van het belastingjaar als zodanig bij het
kadaster bekend staat, tenzij blijkt dat op dat tijdstip een
ander de genothebbende krachtens zakelijk recht was.