- 2 -
"Het geven van specifieke aandacht aan groepen die nu nog weinig met kunst in
aanraking komen".
In afwijking van het gestelde op pagina 3 van de Nota Kunstbeleid was men van
mening, dat afzonderlijk aandacht besteed moet worden aan specifieke aspecten
van de cultuur en de culturele waarden van bepaalde groepen in onze samenleving
(b.v. etnische groepen, vrouwen, etc.).
Wij zullen ons er derhalve nader over beraden hoe aan voornoemde doelstelling
nader inhoud kan worden gegeven. Zonodig zullen wij omtrent deze materie een
afzonderlijke notitie aan U voorleggen.
2. Subsidieregeling niet-traditionele kunstbeoefening.
Op de pagina's 13 en 15 van de Nadere Standpuntbepaling wordt voorgesteld, niet
over te gaan tot het opstellen van een afzonderlijke subsidieregeling voor
popgroepen.
Op pagina 43 is echter abusievelijk gesteld, dat gelet op dit voorstel het
bedrag van 14.000,dat was gereserveerd voor de concretisering van de sub
sidieregeling "niet-traditionele kunstbeoefening" niet meer voor dit doel
behoeft te worden aangewend en derhalve op andere wijze kan worden besteed.
Dit is slechts ten dele juist, omdat de reikwijdte van de betreffende sub
sidieregeling verder gaat dan uitsluitend het subsidiëren van popgroepen.
Voor de overige groepen, die zich met niet-traditionele kunstbeoefening
bezighouden, blijft het wenselijk een nieuwe subsidieregeling in te stellen.
Wel zal de uitsluiting van popgroepen betekenen, dat voor de concretisering van
de regeling met een bedrag van rond 10.000,(i.p.v. 14.000,kan worden
volstaan.
Ervan uitgaande dat een dergelijke regeling nog dit jaar van kracht zal worden,
kan indien in 1986 op de nieuwe regeling een beroep wordt gedaan, hiervoor een
malig dekking worden gevonden t.l.v. functie 540.04 ("niet traditionele
kunstbeoefening")
In het beleidsplan 1987-1991 zullen U omtrent de structurele dekking van dit
bedrag nadere voorstellen worden gedaan.
3. Beeldende Kunstenaarsregeling.
Naar aanleiding van de reactie, dat er onvoldoende mogelijkheden worden
gecreëerd voor kunstenaars om aan de referte-eis van de B.K.R. te (blijven)
voldoen (zie pagina 22, Nadere Standpuntbepaling) is nagegaan in hoeverre de
gefaseerde invoering van genoemde referte-eis van invloed is geweest op het aan
tal kunstenaars in onze gemeente, dat geheel of ten dele van deze regeling
gebruik maakt.
Geconstateerd moet worden dat de invoering van de referte-eis per 1 januari 1981
niet of nauwelijks van invloed is geweest op het aantal van de van de regeling
gebruik makende kunstenaars. Zo maakten voor de invoering van genoemde eis in
1983 23 kunstenaars het gehele jaar en 4 kunstenaars gedurende een deel van het
jaar gebruik van deze regeling. Voor 1984 zijn de aantallen respectievelijk 24
en 4, en voor 1985 22 en 7.
Uit de analyse van genoemde gegevens is ons gebleken, dat de kunstenaars die in
1983 gebruik maakten van de regeling voor het overgrote deel voldoende moge
lijkheden hebben gehad om ook in de jaren 1984 en 1985 aan de gestelde inkomens
eis te voldoen.
In hoeverre de verzwaring van de referte-eis in 1986 van 6.000,tot
8.000,zal leiden tot een verlaging van het aantal kunstenaars, dat gebruik
kan blijven maken van de regeling, is thans nog niet te zeggen.
- 3 -
Daarnaast zijn er ook geen gegevens beschikbaar over aantallen nieuwe kunste
naars die als gevolg van de invoering van de referte-eis op voorhand niet in
aanmerking komen voor de regeling.
Wij zijn bereid de B.K.R.-commissie ter zake een onderzoek te laten instellen.
Mocht uit dit onderzoek blijken, dat als gevolg van de invoering c.q. verzwaring
van meergenoemde referte-eis kunstenaars een beroep moeten doen op de Algemene
Bijstandswet, waardoor zij in hun beroepsuitoefening worden belemmerd, dan zal
worden nagegaan in hoeverre er middelen kunnen worden vrijgemaakt om d.m.v.
gerichte kunstaankopen bedoelde groep de mogelijkheid te geven alsnog aan de
referte-eis te voldoen.
Wellicht ten overvloede merken wij op, dat het hier een sociale regeling
betreft. De voor bedoelde gerichte kunstaankopen benodigde middelen dienen
derhalve niet ten laste van de sector Cultuur maar ten laste van de sector
Sociale Zaken te worden gebracht.
4. Inschakeling beeldende kunstenaars bij de vormgeving van de woonomgeving.
Op pagina 27 van de Nadere Standpuntbepaling zijn wij ingegaan op de suggestie
om het structureel betrekken van beeldende kunstenaars bij het maken en uitwer
ken van plannen inzake de inrichting van de woonomgeving c.a. als beleidsuit
gangspunt te hanteren.
Hoewel wij positief stonden tegenover het inschakelen van beeldende kunstenaars
bij deze werkzaamheden waren wij van mening, dat deze inschakeling op inciden
tele basis zou moeten plaatsvinden en dat van geval tot geval bekeken zou moeten
worden in hoeverre in de praktijk tot effectuering van dit voornemen over zou
kunnen worden gegaan.
Gelet op de discussie in de Commissie zijn wij in principe^bereid het uitgangs
punt te hanteren, dat beeldende kunstenaars structureel bij de vormgeving en
inrichting van de woonomgeving worden betrokken, met dien verstande dat ook dan
van geval tot geval bekeken zal moeten worden in hoeverre en in welke mate aan
genoemde betrokkenheid inhoud kan worden gegeven.
5. Grafisch Atelier.
In de Nadere Standpuntbepaling zijn wij op pagina 30 ingegaan op de notitie die
de Stichting "Grafische Ateliers Friesland" ons heeft doen toekomen m.b.t. de
totstandkoming van een grafisch centrum.
Hoewel de raadsadviescommissie met ons van mening was, dat de grafische appara
tuur, die aanwezig is bij de kunstakademie "Vredeman de Vries" en het creativi
teitscentrum "De Blauwe Stoep" beter benut moeten (kunnen) worden, achtte men
het gewenst aan het initiatief van genoemde stichting afzonderlijk (ruimere)
aandacht te schenken. Wij zijn daartoe bereid. Het gestelde op pagina 30 van de
Nadere Standpuntbepaling onder IV.17. komt daarmee te vervallen.
Voor een overzicht van de financiële consequenties van de in de Nadere Stand
puntbepaling opgenomen voorstellen, verwijzen wij U naar het financiële over
zicht op pagina 46. Daarnaast moet rekening gehouden worden met een extra
uitgaaf van 10.000,als gevolg van ons voornemen alsnog een subsidieregeling
"niet traditionele kunstbeoefening" op te stellen. Het voor de uitvoering van
nieuw beleid benodigde bedrag komt daarmee op in totaal 99.500 p.m.).