2
huidige regelingen van herplaatsing zal personeel dat afvloeit uit een
krimpsector in een groeisector opgevangen moeten worden. Dit kan er
toe leiden dat bij de NAVOM personeel aangesteld moet worden dat
marginaal geschikt is. De heer Van Winkelen licht de probleemstelling
verder toe. Hij wijst erop dat bij de huidige regeling van de
herplaatsing uitgegaan wordt van de bevoegdheid, het diploma van de
wachtgelder. Juist voor een groeisector is de geschiktheid van
doorslaggevende betekenis. Spreker illustreert de probleemstelling aan
de hand van het voorbeeld van een leraar wiskunde die twintig jaar
geleden afgestudeerd is, afvloeit en herplaatst zou moeten worden voor
het verzorgen van informatica-lessen. De heer Deetman wenst het
vraagstuk van de bestuursacademie even buiten haken te plaatsen. Zijns
inziens is men bevoegd of niet bevoegd. De herplaatsing van de in het
voorbeeld genoemde wiskundeleraar voor informatica-lessen doet zich
niet voor, tenzij deze leraar recentelijk daartoe een opleiding
genoten heeft.
De heer Kooyman licht een aantal andere problemen toe:
- de medezeggenschap; er bestaat een angst voor het optreden van een
medezeggenschapsvacuüm na de fusie.
- de structuur; de mate van centralisatie en decentralisatie
- de regeling van de directiefuncties
- de bekostiging
- de vermogensposities van de huidige rechtspersonen.
Dit in het beoogde cluster.
De heer Fleer stelt het vraagstuk van de bilocatie van Ubbo Emmius aan
de orde. Hij vraagt of de fusie geen problemen oplevert voor de groei
en bloei van de bilocatie te Groningen. Daarbij is het van belang te
weten of het zogenaamde convenant voor de Friese Hogeschool of voor
Friesland werkt.
De heer Deetman antwoordt dat in het verleden door de Tweede Kamer
gekozen is voor de creatie van een bilocatie en een daarbij behorend
vergoedingselement. Hij zal dit ongewijzigd laten. Hij wenst de bilo
catie, maar wijkt daarin dus duidelijk af van het STC-beleid. M.b.t.
het convenant zegt spreker dat dit een werking heeft voor wat betreft
de versterking van het Friese HBO. De werking van het convenant strekt
zich daarin dus uit over de grenzen van de Provincie Friesland. Wel
past een beleid waarbij als uitgangspunt geldt dat datgene wat in
Groningen gevestigd is tenminste ook in Leeuwarden gevestigd zou
moeten zijn. Anders zou het begrip bilocatie geen betekenis hebben.
De Heer Te Loo stelt de identiteitsvraag van de openbare PABO's aan de
orde. De heer Deetman zegt dat hij dit probleem niet kan teckelen,
maar het voor het clusteringsproces minder essentieel acht.
De heer Deetman plaatst enkele becommentariërende opmerkingen. Het
gaat om het onderbrengen van meerdere instellingen in één instelling.
- Rechtspositie spreker vraagt zich af of dit een reëel probleem
is. Zijns inziens valt dit probleem binnen een
instelling die een grote verscheidenheid vertoont
te ondervangen, omdat de inzetbaarheid groot is.
- Structuur hierop ontstaat pas zicht als duidelijk is hoe het
College van Bestuur eruit komt te zien. Je kunt
dat nu wel zeer gedetailleerd proberen te regelen
met het gevaar dat het fusieproces vastloopt.
- Medezeggenschap er kan heel wat voorwerk gedaan worden, maar de
procedures liggen in de wet vast.
De heer Deetman trekt de voorlopige conclusie dat er niet zodanige
struikelblokken zijn dat het cluster niet gevormd kan worden.
Bij de verdere facilitering zal de minister zondermeer in overweging
nemen of er op 1 augustus 1986 iets gebeurd is of niet. Spreker
schetst vervolgens de achtergronden van het convenant. Bij de
invulling van de compensatie voor het verdwijnen van de sub-faculteit
heeft de totstandkoming van een sterk algemeen cluster als
randvoorwaarde voorop gestaan. Onder die randvoorwaarde is de
bestuurskunde-opleiding ook toegewezen. Volgens spreker zal het Friese
HBO het moeilijk krijgen. De clusters in Groningen en Zwolle zullen
zeker tot stand komen. Indien het HBO de boot wat betreft tweede-fase,
post-HBO niet wenst te missen, dan zal er geclusterd moeten worden.
Friesland dreigt zijns inziens thans de boot te missen. Indien de
bestuursacademie een bottleneck in het fusieproces zou vormen, zou
spreker e.e.a. moeten herzien. De prioriteit ligt bij het STC-proces.
De thans bestaande intentie is niet voldoende, ook niet voor een
definitieve toewijzing van de bestuursopleidingSpreker vraagt of het
niet wijs is de rechtspersonen waarvan de scholen uitgaan met elkaar
te laten fuseren (besturenfusie):
- in de richting van de overheden ontstaat een gesprekspartner
- de instellingen blijven voorlopig separaat
- er ontstaat tijd om de problemen op te lossen
- de vraagstukken van de medezeggenschap en de directiefuncties worden
ondervangen
- er ontstaat een proces waarin nauwkeurig afgewogen kan worden.
£en en ander betekent een besturenfusie op of rond 1 augustus a.s.,
waarbij bijvoorbeeld uiterlijk een jaar later, dus voor 1 augustus
1987, institutioneel gefuseerd wordt. Op die manier heeft de minister
de zekerheid van ëèn rechtspersoon. Er komt dan één bevoegd gezag met
afzonderlijke scholen. Het proces met het organisatie-adviesburo kan
gewoon doorgang vinden.
Na peiling van de reacties van de vertegenwoordigers van de
instellingen wordt de volgende gezamenlijke conclusie getrokken: de
vertegenwoordigers achten een bestuurlijke fusie op of rond 1 augustus
1986 mogelijk. Zij zullen zich sterk maken deze te realiseren. De heer
Deetman zegt dat bij de opstart van de NAVOM in beginsel de gehanteer
de lijn wordt gehandhaafd. Als op 15 maart een positief uitsluitsel
over de besturenfusie gegeven wordt, blijft deze lijn gehandhaafd.
Mocht er een kink in de kabel komen dan behoudt de minister zich de
ruimte voor de ophanging van de bestuursopleiding te wijzigen.
N.B.: Dit verslag is niet van de kant van het ministerie
geautoriseerd
Mr. M.M. Hornstra Moedt,
6-3-1986
3