AANBEVELINGEN.
6.1. Korter- c-q^_in deeltijd werken.
De conclusies tonen aan dat ruim 5 overweegt om korter te gaan
werken. Om deze groep over de streep te trekken is naast een aantal
stimulerende maatregelen, een goede informatie omtrent de mogelijk-
heden om in deeltijd te gaan werken gewenst. Bovendien zal dat ook
anderen stimuleren om in deeltijd te gaan werken.
Het blijkt dat er vooral behoeftg is aan een relatief geringe verkc
korting van de arbeidstijd (bv. 32 uur). Er is minder behoefte aan
deeltijdbanen beneden 20 uur.
Dat de animo bij vrouwen groter is dan bij manner* kan verklaard wor
den door het (nog) bestaande rollenpatroon in huishoudens en kan in
dit kader niet of nauwelijks worden beïnvloed.
Het financiële motief, dat verreweg de belangrijkste drempel is val:
eveneens buiten het kader van gemeentelijke maatregelen.
Het gebrek aan vertrouwen dat vrijgekomen uren herbezet worden, kan
door voldoende duidelijkheid en inzicht weggenomen worden.
De hierna volgende aanbevelingen ter stimulering zullen getroffen
kunnen worden.
1. Het huidige beleid met vaste deeltijden 1620, 24, 32, 35 en
36 uur) loslaten. Boven 20 uur zijn alle deeltijden in hele uren
mogelijk.
Toelichting: Beneden 20 uur is feitelijk alleen 16 uur mogelijk,
Dit in verband met de prioriteit om boven 20 uur deeltijd te be
vorderen. Een achterliggende gedachte (zie nota Werkgelegenheid)
hierbij is dat zoveel mogelijk naar individuele financiële zelf
standigheid gestreefd zou moeten worden. Voorts moet voorkomen
worden dat i.v.m. de I.Z.A. regeling een ontduikingsmogelijkheid
ontstaat. (Men is vanaf 20 uur verplicht I.Z.A. deelnemer).
2. Garantie dat deeltijders bij algemene arbeidstijdverkorting hun
huidige arbeidstijd kunnen behouden.
Toelichting: Handhaving dus van de (vrijwillig gekozen) werktijd
voor zover deze niet uitgaat boven het nieuwe maximum (per
1-8-1985 - 38 uur
3. In principe toestaan dat, voor zover de dienst het toelaat, moge
lijkheden gecreëerd worden om deeltijd flexibel te realiseren,
per week, 2 weken of maand en wellicht zelfs per jaar.
Toelichting: Bij sommige functies komt het voor dat er pieken en
dalen in het werkaanbod voorkomen. Het zou efficiënt zijn daarop
met de werktijden in te spelen en van een gemiddeld aantal uren
per week uit te gaan. E.e.a. zal echter niet ten koste mogen gaar,
van de herbezetting van de vrijgekomen uren. Belangrijk is ook
dat de totale bezetting van een afdeling in het oog gehouden
wordt.Het zal er niet toe mogen leiden, dat afdelingen onbezet
of nauwelijks bezet zijn. Dergelijke oplossingen hangen dus van
de situatie per afdeling af.
4. In principe, voor zover de dienst het toelaat, toestaan dat voor
maximaal, één jaar op proef in deeltijd gewerkt kan worden.
Twee belangrijke redenen kunnen hieraan ten grondslag liggen, t.
- In gevallen waarin er in een huishouden voor gekozen wordt dat
beide partners een betaalde baan aanvaarden en er nog geen ze
kerheid is dat er een vast dienstverband op volgt.
- Het kan onduidelijk zijn of het werkaanbod of de werkverdeling
bij het overgaan naar een deeltijdfunktie gelijk blijft.
In beide gevallen kan een proefperiode stimulerend werken.
5. Uitgeven van een B.A.L. "Deeltijd special".
Door bijvoorbeeld twee keer per jaar ruim aandacht aan deeltijd
en arbeidstijdverkorting te geven kan er bekendheid komen en in
zicht in de mogelijkheden. Onderwerpen voor een dergelijke special
zijn b.v. rechtspositionele zaken voor deeltijders, salarisconse
quenties (voorbeeld), pensioen, vakantie, e.d. Ook kan aandacht
besteed worden aan oplossingen die op de afdelingen gevonden zijn
bij het invoeren van deeltijd en een overzicht van de wijze waar
op vrijgekomen uren gebruikt zijn.
6.2. Studiefaciliteiten^
Het feit dat meer dan de helft van de respondenten van studiefacili
teiten gebruik maakt of heeft gemaakt en ook dat er éénderde in de
toekomst overweegt een studie te gaan volgen is een positief gegeven.
Dat minder vrouwen gebruik hebben gemaakt c.q. gebruik maken van de
studiefaciliteiten regeling is waarschijnlijk ook toe te schrijven
aan de (nog) bestaande rolopvatting van mannen en vrouwen. De be
hoefte aan studie blijkt immers vrijwel gelijk te zijn. Voor vrouwen
geldt "geen tijd" als belangrijkste argument voor het niet studeren.
Er zal dus tijd aan huishouden/opvoeding van kinderen besteed worden
ten koste van tijd aan studie. Een wijziging van de rolopvatting kan
echter niet middels studiefaciliteiten bewerkstelligd worden. De
conclusies leiden tot twee aanbevelingen.
1. Meer voorlichting over studiefaciliteiten en studiemogelijkheden
op ad hoe basis.
Toelichting: In dit verband kan gedacht worden aan een (jaarlijk
se) voorlichtingsbijeenkomst van de Bestuursschool
Een meer structurele aandacht voor vorming en opleiding is thans
niet in te passen in de door B en W gestelde prioriteiten in de
Nota personeelsbeleid. Bij de herziening van deze nota in 1986
kan zulks opnieuw aan de orde komen.
2. Praten over studiefaciliteiten en -mogelijkheden in de introduc-
tie/inwerkperiode zoals ook in de Nota werkgelegenheid (hoofdstuk
Vrouwen) is aangekondigd.
Toelichting: Leidinggevenden zullen er op geattendeerd moeten wor
den dat vooral in de introductieperiode bij tussentijdse evalua
ties ruim aandacht gegeven moet worden aan studiefaciliteiten en
studiemogelijkheden. Met name bij vrouwen, maar ook bij mannen.