- 2 - IIBezwaarschrift van Modehuis Oosterhoff B.V. te Leeuwarden. De bezwaren richten zich ertegen, dat de zuidzijde van het Wilhelminapleinin het bijzonder de percelen Zaailand 96, 98 en 100, niet in het bestemmingsplan zijn begrepen. Dft gedeelte vormt volgens reclamante een wezenlijk onderdeel van het Wilhelminaplein. Zij acht het nauwelijks geloofwaardig dat dit gedeelte van het Zaailand een apart bestemmingsplan nodig heeft. Wij merken op dat er geen objectieve criteria zijn om de plangrenzen te bepalen, zodat de afpaling ervan een min of meer arbitrair karakter draagt. Het door recla mante bedoelde gedeelte valt binnen het plangebied "Zuiderstraat"dat zal worden samen gevoegd met het in ontwikkeling zijnde bestemmingsplan "Nieuwesteeg/Oude Doele'steeg Het afstemmen van het beoogde functiepatroon hierbinnen geschiedt overigens in relatie met dat in omringende gebieden. In deze context bezien doet zich niet de absolute nood zaak gelden om de bestemming van de door reclamante bedoelde percelen in het thans voorliggende bestemmingsplan te regelen. Omtrent de door reclamante wenselijk geachte functietoedeling ten aanzien van de desbetreffende'percelen kan in verband met het vorenstaande in dit kader geen uitspraak worden gedaan. Wij achten de aangevoerde bezwaren ongegrond. III. Bezwaarschrift van de Doopsgezinde Gemeente Leeuwarden te Leeuwarden. Het bezwaar richt zich tegen de bestemming "Religieuze Voorzieningen", gelegd op het achterste gedeelte van het perceel Wirdumerdijk 20. Uit planologisch oogpunt ontmoet het geen bezwaar om op het desbetreffende gedeelt van het voormelde perceel de bestemming "Gemengde doeleinden voor binnenstedelijk gebied" (GD) te leggen. Wij stellen U voor het plan dienovereenkomstig te wijzigen en het bezwaar gegrond te verklaren. IV. Bezwaarschrift van J.J. Slauerhoff te Leeuwarden. Het bezwaar richt zich tegen de in het plan vervatte mogelijkheid tot oprichting van een pleinafsluitend gebouw, waardoor de onaantrekkelijkheid van de Voorstreek zal worden versterkt. Alhoewel de bezwaren betreffende de inrichting c.a. van de Voorstreek niet rechtstreeks in verband staan met het in geding zijnde bestemmings plan merken wij hieromtrent het volgende op. Recentelijk is door middel van her inrichting met veel succes de aantrekkelijkheid van de Voorstreek verhoogd (ver nieuwing walmuren, verbreding voetgangersstrook, plaatsen van bomen en aanbrengen van sfeerverlichting). De in de omgeving van dit gebied aanwezige parkeervoorzie ningen zullen worden gehandhaafd en zo mogelijk worden uitgebreid. Het gemeente bestuur acht de betiteling van het gebied als zijnde onaantrekkelijk dan ook on juist. Dat desondanks het karakter van de winkels zich wijzigt,is grotendeels een autonoom proces dat primair veroorzaakt wordt door een veranderend koop- en win kelgedrag van de consument. In het distributie-planologisch onderzoek is deze verschuiving reeds onderkend. Om deze redenen is in dit onderzoek het gebied Voorstreek dan ook in tegenstelling tot het plangebied (kernwinkelgebied), als "aanlooproute" tot het kernwinkelgebied betiteld. Tegenover de verbreding en con centratie van bepaalde branches in het kernwinkelgebied zijn er vele andere bran ches die geschikt zijn voor vestiging in een aanlooproute en deze als zodanig aantrekkelijk maken. Juist het pleinafsluitend gebouw zal door zijn aantrekkelijk heid de aanlooproutes nieuwe impulsen geven. Voorts verwijzen wij U voor wat dit onderdeel betreft naar het gestelde onder punt VIII b 1. Wij achten de aangevoerde bezwaren ongegrond. V. Bezwaarschrift van Vroom en Dreesmann Nederland B.V. te Amsterdam. De bezwaren betreffen de volgende onderdelen: - 3 - a. bezwaar tegen het niet opnemen op de plankaart van de functie "opslag" op de tweede, derde en vierde bouwlaag, terwijl de beperking tot 20% van het oppervlak van de bouwlaag dient te vervallen; b. bezwaar tegen de beperking van de horecafunctie tot 20% van het oppervlak van de desbetreffende bouwlagen; c. bezwaar tegen het oppervlak en de hoogte van het geprojecteerde pleinafslui tend gebouw, met name tegen de twee segmenten van dit gebouw aan de zijde van het Wilhelminaplein. ad a. Aan dit bestemmingsplan ligt de gedachte ten grondslag dat opslag welke plaatsvindt in de vorm van een afgeleide en ondergeschikte functie niet als afzonderlijke bestemming wordt opgenomen. Ten behoeve van panden waarin ex pliciet een opslagfucntie wordt uitgeoefend is een afzonderlijk bestemming voor opslagdoeleinden op zijn plaats. Nu het hier een aan de hoofdfunctie ondergeschikte opslagfunctie betreft, dient de aanduiding op de plankaart te vervallen. Hetzelfde geldt ten aanzien van deze bestemming, gelegd op an dere bouwpercelen. De aanduiding komt hier eveneens te vervallen, indien het een afgeleide opslagfunctie betreft. Waar de opslagfunctie zich auto noom manifesteert of zal manifesteren is deze gehandhaafd. De beperking tot 20% van het oppervlak van de desbetreffende onder- of bovengrondse bouwlaag als bedoeld in artikel 5 eerste lid sub 5 van de voorschriften slaat blij kens de plankaart (steraanduiding) op bepaalde in het eerste lid vermelde functies en dient als zodanig te worden gehandhaafd. Met het vervallen van de aanduiding "opslag" op het desbetreffende perceel is deze beperking in dit opzicht overigens irrelevant geworden. Wij achten dit bezwaar deels gegrond en deels ongegrond. ad b. Zoals de redactie van het bepaalde bij artikel 5, eerste lid sub 5 van de voorschriften thans luidt, is de beperking van 20% van de desbetreffende onder- of bovengrondse bouwlaag van het in geding zijnde gebouw te stringent van karakter. Wij achten het verantwoord de beperking van 20% te relateren aan het binnen de bestemmingsgrens vallende oppervlak van bedoelde bouwlagen. Dit impliceert dat de gebouwen van Kreijmborg, welke vallen binnen de be stemmingsgrens in de berekening van het oppervlak moeten worden betrokken. Alsdan blijkt dat reclamante nog mogelijkheden resteren tot uitbreiding van het restaurant met ruim 150 m2 Wij stellen U voor het desbetreffende voorschrift in vorenbedoelde zin te wijzigen en het bezwaar voor zover gericht op het laten vervallen van iedere normstelling ongegrond te verklaren. ad c. De in het plan vervatte mogelijkheid tot oprichting van het pleinafsluitend gebouw zal stedebouwkundig zo vorm moeten worden gegeven, dat de omvang van het Wilhelminaplein tot een acceptabele omvang wordt teruggebracht, opdat dit plein als stadserf beter kan gaan functioneren. V0or de motivering van het stedebouwkundig concept, verwijzen wij U naar de desbetreffende bijlage behorende bij de toelichting op het plan. Iedere stedebouwkundige invulling heeft tot gevolg dat in bestaande zichtlijnen wijzigingen optreden, waardoor bepaalde beeldkenmerken aan het zicht worden onttrokken. Wij achten de situ ering niet zodanig, dat hierdoor ter plaatse een uit stedebouwkundig oogpunt onacceptabel geheel zal ontstaan. Wij achten het bezwaar voor wat betreft dit onderdeel ongegrond. De in de brief gemaakte opmerking omtrent het ontbreken van de blokgrens ter plaatse van blokzijde 4 (Oude Lombards teegberust op een misverstand van de zijde van reclamante, aangezien deze grens wel ter dege op de ter visie gelegen hebbende plankaart staat vermeld.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1986 | | pagina 10