- 8 -
ad f. Het bestemmingsplan wordt gekenmerkt door een redelijke mate van
flexibiliteit waarbij uitwisseling van functies tot de mogelijk
heid behoort zonder dat er dus sprake is van een stringente
plaatsgebondenheid ervan. Wij achten het een goed uitgangspunt om
in bedoelde aanlooproute het accent te leggen op de winkel
functie. Met het oog op de bereikbaarheids- en overlastaspecten
achten wij het situeren van ambachtelijke bedrijven in de desbe
treffende blokzijde niet juist. Ook het stimuleren van amuse
mentsvoorzieningen zou vanwege de overlastaspecten een bedreiging
kunnen vormen voor het behoud van het historische milieu en het
herstel en de uitbreiding van de woonfunctie. Voorts is het niet
denkbeeldig dat vorenbedoelde functies noodzaken tot ongewenste
aanpassingen van de desbetreffende gevels. Verruiming van func
ties in de door reclamant beoogde zin zou deze straat gelet op
het karakter ervan aan betekenis doen inboeten.
ad g. Teneinde de Sint Jacobsstraat het karakter van winkelstraat te
doen behouden, achten wij het stellen van een ondergrens voor
detailhandelvestigingen een noodzakelijke voorwaarde. Overigens
menen wij dat in het plan voldoende flexibiliteit is ingebouwd om
problemen van mogelijke leegstand het hoofd te bieden. Ten tijde
van de opnamedatum waren in de desbetreffende blokzijde vier
detailhandelzaken aanwezig.
Wij achten dit bezwaar ongegrond.
ad h. Het voorschrift waarop reclamant doelt, heeft tot strekking om de
rechtszekerheid van belanghebbenden te versterken in geval van
langdurige ononderbroken leegstand van panden waarvan het gebruik
afwijkt van het plan. De voorgeschreven termijn vinden wij rede
lijkheid, waarbij wij in aanmerking nemen dat de termijn welke
wordt vermeld in artikel 19, tweede lid, sub b, inzake bouwen na
een calamiteit krachtens de jurisprudentie acceptabel is. De ter
mijn neemt een aanvang vanaf het onder a. vermelde tijdstip.
Teneinde ongewenste gebruiksveranderlngen zoveel mogelijk te
beperken in de fase tussen de terinzagelegging van het plan en
het tijdstip waarop dit rechtskracht verkrijgt, achten wij het
zinvol het bepaalde in artikel 19, eerste lid onder a te wij
zigen. De zinsnede "waarop het plan rechtskracht verkrijgt" wordt
vervangen door "op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage
leggen daarvan". Een dergelijke bepaling is noch in strijd met de
Wet op de Ruimtelijke Ordening noch met enige andere wettelijke
bepaling, aldus de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State in
haar uitspraak van 13 februari 1986. Overigens merken wij op dat
aan het bepaalde in artikel 19, eerste lid, onder d, een vrij
stellingsregeling gekoppeld dient te worden. De tekst hiervan is
in het concept-raadsbesluit aangegeven. Het advies van de com
missie ex artikel 8 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening,
waaraan reclamant refereert is een vrijblijvend advies waarvan al
dan niet om moverende redenen kan worden afgeweken.
Wij menen dat het bezwaar van reclamant op dit onderdeel
ongegrond is.
ad iHet bestemmingsplan heeft ten doel een goede ruimtelijke ordening
te bewerkstelligen. Dit brengt mede dat de in het plan voorziene
ontwikkelingen ook op basis van dit plan tot stand komen.
Hierbij is het noodzakelijk dat omtrent het bouwen voorschriften
worden gegeven teneinde de planologisch gewenste situatie te rea
9 -
liseren. Het is niet uitgesloten dat bestaande gebouwen afwijken
van de in het plan beoogde stedebouwkundige vormgeving.
De overgangsregeling ziet nu juist op gebouwen welke in enigerlei
vorm afwijken van het plan. Na een mogelijke calamiteit dient bij
herbouw in principe te worden aangesloten bij de krachtens het
plan geldende bebouwingsvoorschriften tenzij zulks de herbouw in
de weg zou staan. Indien de noodzaak tot overschrijding van de
bebouwingsgrenzen manifest is, kan herbouw zonodig plaatsvinden
met overschrijding van de bebouwingsgrenzen. Teneinde te voorko
men dat herbouw na calamiteit plaatsvindt op gronden met een
bebouwingwerende bestemming is het noodzakelijk om een bouwver
gunning te kunnen weigeren zodat aan het bepaalde in artikel 19,
tweede lid, sub b, dient te worden toegevoegd "een en ander
behoudens onteigening overeenkomstig de wet". Wij zijn van mening
dat bedoeld voorschrift niet tekort doet aan de rechten van eige
naren en van rechthebbenden op de grond en opstallen. Ter voor
koming van misverstanden dient het woord grenzen te worden ver
vangen door bebouwingsgrenzen.
Wij achten dit bezwaar ongegrond,
ad j. De in artikel 14, eerste lid, onder a, van de voorschriften opge
nomen vrijstellingsbepaling heeft gezien de context waarin deze
bepaling is geplaatst betrekking op het toestaan van afwijkingen
ten aanzien van objecten welke krachtens de voorafgaande voor
schriften bij recht mogen worden gesticht. Ten aanzien van van
het plan afwijkende objecten is in het overgangsrecht een speci
fieke regeling getroffen. Teneinde afwijkende bebouwing niet in
zijn geheel te consolideren, vinden wij het wenselijk dat in
daarvoor in aanmerking komende gevallen enige verruiming door
middel van een vrijstellingsregeling binnen de aangegeven marge
kan worden gegeven. Bovendien sluit deze regeling elk misverstand
omtrent de reikwijdte van het bepaalde in artikel 14, eerste lid,
sub a, van de voorschriften uit. Dit bezwaar dient onzes inziens
dan ook ongegrond te worden verklaard,
ad k. De steeg gelegen tussen de panden Wirdumerdijk 21 en 23 valt bin
nen het desbetreffende bebouwingsvlak en mag als zodanig worden
bebouwd. Deze steeg vervult geen functie ter ontsluiting van
achtergelegen percelen, zodat er geen grond is om hierop een
bebouwingwerende bestemming te leggen. De desbetreffende gevel-
wandenkaart dient echter dienovereenkomstig te worden aangepast.
De steeg tussen het perceel Wirdumerdijk 23 en 25 draagt daar
entegen een mandelig karakter. Hiermee is niet in overeenstemming
dat deze steeg geheel zou worden betrokken in het bouwvlak van
het pand Wirdumerdijk 23. Deze steeg verschaft toegang naar de
achtergelegen erven van derden. Wij achten handhaving ervan
gezien de functionele betekenis ervan dan ook zinvol.
Wij achten het bezwaar op dit onderdeel ongegrond,
ad 1. Voor een expliciete vermelding van de door reclamant opgesomde
kantoorvormen in de vrijstellingsbepaling ex artikel 4, zesde
lid, onder a, van de voorschriften bestaat geen aanleiding, omdat
de bedoelde categorieën gerekend kunnen worden tot de zakelijke
dienstverlening
Dit bezwaar is derhalve ongegrond,
ad m. Aan het Structuurplan voor de Binnenstad 1974 ligt de centrale
visie ten grondslag dat het aantal woingen in de binnenstad
vergroot moet worden opdat een beter gebruik van de centrumvoor-