•uapjBMnaaq
xbbu uasqBBxdspiaqaB-*x*l*d UBA Suqpxaxds ap xbao uaSuxSSazaox aunpaS ap ua jooa
pjaqqCjX9PJOOM3UB^aA JBBq do uazfjw ax pxaqxaAosxif xx ap ubbSxoop uajinz Cxm -uas
-XBBxdspjaqaB 009 spSazaSaox asBj apaawx ap uq ap uba UBBqsuado sqaBpuaqoxS Sou
Xaq ua (pqriAaSuq uapxon uasxBBqd qOT boxjo spaaqs Sou uaxaom asBj axsxaa azap
uba) uasxBBxdspxaqaB-*x*X*d 00^7 apSazaSaox ap uba SujunAuy 3P UBA dooqxaA aSaxx
ua amazyaom aaq do qaxaS apaui 'uasxBBqdspyaqxB uapyaxds ax uapxoofl xaq xbbu
Sou ap fqq xiBfdaq uapxBMnaaq jooa ayxxsodsSuaxxooA uaa jayxq azap uy uaqqaq Cyft
•Sujuoa 3Q xaaq ap xnaxBmxojuysxsuyqBq aSyyEuiuaox ap xox xqaxaaS
yayxq uaa syappym suo Cyw uaqqaq 'uooyayaxSuyxsBxaq ap uba azna-qsxBBydsSuyS
-xqsaA ap puox uaqaz uba SubS apuayyaxsxnayax ap uba SuypyayuBB xbbu apaw
xnnqyxsuy-oqxB ua
xauiBqayxBxxsySax) SuyyapuBqaq uy Sou syaap ua (uoojaxBXSuyxsByalx ua xyaxysxaAyun
-BayxBuixo yuy qfyyaxuaoax) uazawaSyB sqaap '(Suyxqayxuy axyByxuaxyuad)
pxaaxouoqaS syaap uaSuyxxalsxBBpypuB:>i aqfyyxapuozjB ap uCxz aox nu xox
•uaSuaxq ax pyasq uy uaxsuaypsqfyx (aanaiu) jooa sxBBydsSuySyxsaA syB uapxBwnaaq
•qaopxooA qoyz axp pyaquaSayaS aqya fll 'xnnqsaq yBByouxAoxd qaq xoop punaysaS
uxxBEp suo uaqaw fy£i ua 'xqaxaaS doxa sx uaAaxxs suo 'pynAaSuy sx SuyyyaxsqBBX
ap xupxox xSfjaq Subxxooa paxqaS-*x*s*I xaq uaqsuayp awnayu uba SuySyxsaA Cxq
XBp UBBpaS SuxSSazaox ap qoo ('N'D'a) spuaq sap uapxoofj ayssyumioasxnnxsag ap xaiu
SayxaAo xaq ui raoxBBp sy aSawsqfxa uba 'XooxS uasxEBydspyaqxB apxaasyyaaxaS ^FTT
-ayyaj ua SuyyyaxsqBBX uassnx ayxuBdaxasyp ap sy payqaS-'j* gx xaq xooa buibu xaw
•pXBBqaS uapxow xsyu uasyBBydspyaqxB uapyaxds ax xbxubb xaq xox Suyq^axxaq Xbbi
uaSuyyyaxsijBBx 3Bp pBqaS SxoabS xox xaarn xapuo XTP 3jaaq 'uaysuaypsqfyx awnaju
uba Suyxqoyxdo ap uba xsaaAiaS sy aqaxds qasypBxods sxqaaxs uaxBf uadoyaSjB ap uy
xa uaxzaSuBy 'uaxsuaypsqfyx (uba uayapxapuo) a«naxu uba pyayaqsSuySyxsaA uaa xox
pyamsxaA sx 'pyayaq yBEUoySax xaq uba uaxuamnxxsuy aAayyaayja xsaaui ap uba uaa
syB uayzaS uayaA xoop 'pyayaqsSuypyaxds xaq XBP uapxowaS ^fyyapynp sx sxappxmul
•xnnyonxxs aqasymouoaa-yBByaos asayxj ap uy uaqund axjaaqs axsqfyxSusyaq
ap uba uaa uaraxoA uapxBAinaaq uba naxxxm qFTI3P93s ua uaqaajja-axxuuaniOTSSu
aa 'uaSuxuajzaooA ua uaxxalTAT3UB aqasxuiouoaa uba xundpuBjq uaa sqB
qaqz uapxBMnaaq xJaaxsajxuBm puaqsaxJi uauuxq xaqaz ua uapxooft xaq uq sxanraix
•uapxBwnaaq do uaqqaq quz Suxxi
-xawxxn aAaxxxs°d uaa 'oxSax uaa uba saqxuaxodsSujX^qT^uo aniouoxnB ap do ua>i
-Bquq axp uarnau ax uaxa§aaxBBni ua naxXT^T^qnpoxd xaq uba 8uxxaxaqjaA do uaxqaxx
ax ranxxBxuaninxxsux xBBuoqSax xaq mo suapuax ap xsp qaox fjA uaxqoB«xaA 'uaqap
-aooaq jajxBSau sqB s^qSaa aaajjaad ap xooa xqoapuBB apxapupnxoA ap Cpw ja/>iaoH
s T —X
1.5 Uitbouw en versterking van de centrumpositie van Leeuwarden: ontwik
kelingen en activiteiten.
De centrale positie van Leeuwarden als hoofdstad van Friesland uit zich onder
andere in de concentratie van bevolking en werkgelegenheid, de aanwezigheid van
voorzieningen met een regionaal en/of provinciaal bereik en het functioneren als
provinciaal knooppunt van stromen personen, goederen en informatie.
Op verschillende wijzen trachten wij gestalte te geven aan" de beleidsdoel
stelling gericht op de versterking van de centrumpositie van Leeuwarden. Omdat
de essentie van het hebben van een centrumpositie ligt in de (bovenlokale) uit
straling ervan, is de inbreng van de provinciale en rijksoverheid bij de ef
fectuering van dit beleid onmisbaar. Vele gemeentelijke activiteiten richten
zich daarom ook op het bij Rijk en provincie bepleiten van op Leeuwarden ge
richte maatregelen. Onze stellige indruk is dat de vrij consistente beleidslijn,
die ter zake de afgelopen jaren is gevoerd, vruchten heeft afgeworpen. Gecon
stateerd kan worden dat de visie van het gemeentebestuur op de specifieke po
sitie en functie van Leeuwarden in toenemende mate wordt ondersteund door pro
vinciale en rijksoverheid, zij het dat de verminderde aandacht van de rijks
overheid voor het Noorden ook voor Leeuwarden niet zonder gevolgen zal blijven.
Op een aantal in dit verband van belang zijnde zaken gaan wij hierna nader in.
Over de veranderingen in het regionaal sociaal-economisch beleid van de rijks
overheid hebben wij U in het vorige beleidsplan reeds geïnformeerd. De eind
conclusie was dat het regionaal beleid de laatste jaren gekenmerkt wordt door
een gestage vermindering van de steun aan het Noorden. De primaire doelstelling
van het regionaal beleid is weliswaar nog steeds "het wegwerken van achter
standen in de regio's", de visie op hoe dit gerealiseerd moet worden is veran
derd. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de gedeeltelijke afbouw en be
perking van het instrumentarium van het regionaal beleid, zoals de
W.I.R.-premies, de Investeringspremieregeling, de spreiding rijksdiensten, het
Integraal Struktuurplan Noorden des lands (I.S.P.), enz.
Evaluatie van het regionaal beleid heeft uitgewezen dat overheidshandelen alleen
geen garantie geeft op het bereiken van het gewenste resultaat. Particuliere
initiatieven in en ontwikkelingspotenties van een regio zullen uiteindelijk de
wenselijk geachte economische ontwikkeling tot stand moeten brengen. De maatre
gelen van de overheid dienen daarbij met name voorwaardenscheppend te zijn en in
hoofdzaak gericht op de verbetering van die factoren, die economische activi
teiten stimuleren, i.e. het produktiemilieu.
