- 2 -
genomen. In de praktijk is gebleken dat deze termijn in de meeste gevallen veel
te kort is. In deze gevallen wordt dan tijdens de behandeling van de aanvraag
een voorschot verstrekt in afwachting van de definitieve beslissing.
In de nieuwe wetten met betrekking tot de sociale zekerheid is met deze praktijk
al rekening gehouden.
De 10AW bepaalt bijvoorbeeld in artikel 4 dat de beslissing op de aanvraag zo
spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen drie maanden na de indiening van de
aanvraag dient te worden genomen.
De ABW kent een dergelijke bepaling niet. Wij hebben daarom gekozen voor de
bepaling dat zo mogelijk binnen een maand na de indiening van de aanvraag een
beslissing wordt genomen.
Voor de goede orde delen wij U mede dat de aanvrager ingevolge het bepaalde in
artikel 35 ABW en in artikel 41 van de IOAW in de tweede maand na de aanvraag
reeds een bezwaarschrift kan indienen, ook al is nog niet op zijn aanvraag
beslist.
artikel 13
Met betrekking tot het periodieke onderzoek geeft de minister bij Algemene
Maatregel van Bestuur (AMvB) nader regels. De mate van periodiciteit wordt dus
door de minister bepaald. Hierover behoeft derhalve niets in de verordening te
worden opgenomen.
Het bepaalde met betrekking tot de uitkering krachtens de ABW aan iemand die ter
verpleging of verzorging in een daartoe bestemde inrichting verblijft kan ver
vallen. Voor zover er nog bijstand aan deze personen wordt verleend - door de
Wet op de bejaardenoorden komt deze bijstandsverlening bijna niet meer voor -
heeft de minister bij AMvB regels gegeven met betrekking tot het periodieke
onderzoek.
artikel 16
Toen in 1972 de huidige Verordening op de GSD werd vastgesteld, werd tevens in
de verordening vastgelegd dat wij gemachtigd werden de directeur van de dienst
de besluitvorming met betrekking tot de ABW op te dragen.
Tot deze machtiging hebt U voor wat betreft de uitvoering van de IOAW reeds in
Uw vergadering van 1 december 1986 besloten.
Wij achten het echter in verband met de codificatie van de machtigingen gewenst
dat deze machtiging evenals die met betrekking tot de uitvoering van de ABW in
de verordening wordt vastgelegd. Uw besluit van 1 december 1986, nr. 20348 kan
dan per datum van inwerkingtreding van deze verordening worden ingetrokken.
artikel 21
In de huidige Verordening op de GSD is bepaald dat een beslissing op een be
zwaarschrift krachtens de ABW binnen een maand na indiening van het bezwaar
schrift moet zijn genomen. In de praktijk blijkt deze termijn te kort, mede
omdat bij de behandeling van een bezwaarschrift een hoorzitting wordt gehouden.
De IOAW geeft geen bindende termijnen voor de behandeling van een bezwaar
schrift. Op grond van het bovenstaande hebben wij voor deze termijnen
aansluiting gezocht bij de termijnen, zoals deze zijn neergelegd in de Proce
dureverordening voor de beroep- en bezwaarschriften, te weten 60 dagen, met een
mogelijkheid tot verdaging van 30 dagen.
- 3 -
De Commissie voor Welzijnsaangelegenheden is in haar vergadering van
19 januari 1987 over dit onderwerp gehoord. In deze vergadering heeft de
wethouder toegezegd te zullen nagaan of de termen "gezin" en "echtgenoot"
achterwege zouden kunnen blijven, dan wel vervangen kunnen worden door meer
eigentijdse benamingen.
Nader onderzoek heeft uitgewezen dat dit als gevolg van de in de wet
gebruikte terminologie niet mogelijk is.
Ingevolge het bepaalde in artikel 4 van de IOAW heeft niet alleen de aanvrager,
maar ook diens echtgenoot recht op de IOAW-uitkering.
In artikel 3 van de IOAW is bepaald dat onder het begrip "echtgenoot" tevens
wordt verstaan de niet met de aanvrager gehuwde persoon van het zelfde of het
andere geslacht met wie de aanvrager duurzaam een gezamenlijke huishouding
voert, tenzij het een persoon betreft met wie bloedverwantschap in de eerste of
tweede graad bestaat.
Deze omschrijving wordt door de gebruikte formulering onverkort overgenomen.
Gelet op het vorenstaande zijn wij van mening dat de term echtgenoot in artikel
6 van de verordening dient te worden gehandhaafd.
Voor wat de term "gezin" betreft, zoals gebruikt in artikel 3 van de veror
dening, delen wij U mede dat de IOAW de term als zodanig niet kent omdat voor de
toekenning van de IOAW uitkering slechts van belang is of de aanvrager gehuwd is
(in de zin als hierboven aangegeven) of alleenstaand.
In het stelsel van de ABW wordt daarentegen slechts onderscheid gemaakt tussen
de verlening van gezinsbijstand en de bijstand voor een alleenstaande. Ingevolge
het bepaalde in de artikelen 5 en 5a van de ABW wordt gezinsbijstand verleend
aan echtelieden, aan echtelieden met minderjarige kinderen, aan een man met zijn
minderjarige kinderen, aan een vrouw met haar minderjarige kinderen en aan niet
met elkaar gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een
gezamenlijke huishouding voeren.
Mitsdien heeft de uitdrukking "gezin" eveneens een in de wet nader omschreven
betekenis.
Gelet hierop zijn wij van mening dat deze term in artikel 3 van de verordening
gehandhaafd dient te blijven. Teneinde evenwel misverstanden te voorkomen is in
artikel 3 de term "gezin" nader gedefinieerd.
Wij stellen U voor de Verordening GSD 1987 vast te stellen overeenkomstig de
inhoud van bijgevoegd ontwerp, alsmede de Verordening op de Gemeentelijke
Sociale Dienst en de verlening van bijstand, de Verordening op de behandeling
van bezwaarschriften ingevolge de Wet op de bejaardenoorden en Uw besluit van
1 december 1986nr. 20348 tot machtiging van ons college het nemen van
beslissingen met betrekking tot de uitvoering van de IOAW aan de directeur GSD
of diens plaatsvervanger op te dragen, in te trekken. Deze besluiten tot
intrekking kunnen in werking treden als de Verordening GSD 1987 rechtskracht
heeft verkregen. Ingevolge het bepaalde in artikel 12 ABW en in artikel 31 IOAW
dient de Verordening GSD 1987 naar Gedeputeerde Staten te worden gezonden en
dient de verordening na bericht van ontvangst te worden afgekondigd
overeenkomstig het stelsel van de Gemeentewet. Nadien kunnen derhalve de thans
door U te nemen besluiten pas in werking treden.
Resumerend stellen wij U voor te besluiten overeenkomstig bijgevoegd ontwerp
besluit.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
mr. G.J. te Loo Burgemeester.
mr. W.J.G. Reumer Secretaris.