Nr. 19609.
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN;
beschikkende op het beroepschrift van Grontmij NV, afdeling Fries
land, te Drachten tegen het besluit van Burgemeester en Wethouders van
24 februari 1987, nr. B 358/86, waarbij vergunning is geweigerd voor
het veranderen van een steenfabriek ten behoeve van een grondreinigings-
installatie op het perceel Harlingertrekweg 112 te Leeuwarden, kadas
traal bekend gemeente Deinum, sectie D, nr. 1126;
overwegende, dat ingevolge artikel 48, eerste lid onder a en b van
de Woningwet een vergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien
het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd zou zijn met
een bestemmingsplan dan wel niet zou voldoen aan de bepalingen van de
Bouwverordening
dat het perceel waarop de bouw is voorzien, ligt binnen de grenzen
van het als bestemmingsplan geldende "Uitbreidingsplan in hoofdzaak van
de gemeente Menaldumadeel
dat blijkens de uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad
van State van 14 september 1988, nr. R03875963/Ve 3230/S 6026 inzake
een eerdere ongegrondverklaring van hetzelfde beroep moet worden vastge
steld, dat op het desbetreffende perceel generlei planologische bestem
ming rust;
dat op grond van dit bestemmingsplan derhalve geen weigeringsgrond
als bedoeld in artikel 48, eerste lid onder b van de Woningwet aanwezig
mag worden geacht;
dat een bouwplan hiernaast moet voldoen aan de bepalingen van de
geldende Bouwverordening;
dat zowel de schoorsteen als de opslagloods zijn geprojecteerd
achter de ter plaatse geldende achtergevelrooilijn, hetgeen op grond van
artikel 46 van de Bouwverordening in zijn algemeenheid is verboden;
dat het, gelet op de aard van de op het terrein aanwezige bebou
wing en de ligging van het terrein, geen bezwaar ontmoet toepassing te
geven aan de vrijstellingsregeling ex artikel 48, eerste lid, onder d
en f van de Bouwverordening;
dat de geprojecteerde schoorsteen de ingevolge artikel 57 van de
Bouwverordening voorgeschreven maximale hoogte van 15 meter over
schrijdt
dat er, gezien de omgeving waarin het bouwwerk zal worden opgericht
alsmede de aard van de bebouwing op het terrein en daaromheen in aanmer
king nemende, geen bezwaar bestaat tegen toepassing van de vrijstel
lingsregeling ex artikel 61 onder c van de Bouwverordening;
dat uit het vorenstaande voortvloeit, dat er geen reële grond is
om de gevraagde vergunning te weigeren, zodat het beroep gegrond behoort