2
voortgezet onderwijs een breed scala aan onderwijsvoorzieningen
aanwezig moet zijn;
het keuzemoment voor een studie of beroep dient te worden verscho
ven naar de leeftijd van 14 15 jaar, zodat leerlingen in staat
zijn een reëlere keuze voor een vervolgopleiding in het voortgezet
onderwijs te maken;
verbreding van het onderwijs- en vormingsaanbod dat bovendien voor
elke leerling moet gelden; bovendien zou het onderwijs- en vor
mingsaanbod in de eerste leerjaren nauw op elkaar moeten worden
afgestemd;
er dienen passende onderwi jsleersituaties te worden aangeboden
(binnen de verschillende vormen van onderwijs) voor zowel de indi
viduele ontplooiing als sociale bewustwording.
Voorts worden enkele onderwijskundige doelstellingen genoemd, op grond
waarvan wordt gekozen voor een verdergaande vorm van samenwerking binnen
het voortgezet onderwijs, te weten:
er dient te worden gestreefd naar een ononderbroken voortzetting
van de vorming na het basisonderwijs;
een vroegtijdige en eenzijdige selectie moet zoveel mogelijk worden
tegengegaan en worden vervangen door determinatie in de gemeen
schappelijke brugjaren;
naast het verhogen van de intellectuele en technische kwaliteiten,
dient het onderwijsaanbod ook bij te dragen aan de verdere ontwik
keling van de aanwezige kwaliteiten op creatief, artistiek, organi
satorisch en sociaal gebied;
de onderwijsleerprocessen moeten zoveel mogelijk op de verscheiden
aard van de leerlingen zijn afgestemd.
In de notitie wordt geconcludeerd dat deze uitgangspunten het best zijn
te realiseren binnen brede scholengemeenschappen avo-lbo, maar dat rea
lisering van dergelijke scholengemeenschappen op korte termijn niet
haalbaar is. Wel zou in ieder geval de op dat moment bestaande samenwer
king uitgebreid moeten worden, waarbij die samenwerking eventueel zou
kunnen leiden tot integratie van onderwijsvormen. In dit verband wijzen
wij U erop dat in het Collegeprogramma 1986-1990 (blz. 25) o.a. is opge
nomen dat zal worden gestreefd naar de vorming van zo breed mogelijke
scholengemeenschappen lbo-avo-vwoen dat daarbij meervoudige vesti
gingen mogelijk moeten blijven met het oog op bereikbaarheid en klein
schaligheid
Ten einde na te gaan welke vormen van samenwerking mogelijk zouden zijn
en onder welke voorwaarden integratie van onderwijsvormen zou kunnen
plaatsvinden, zijn in het najaar van 1986 enkele informele werkgroepen
ingesteld, te weten de Werkgroep "Samenwerking" en de Werkgroep "Nieuwe
Onderwijsvormen". Beide werkgroepen hebben in juni 1987 een rapportage
uitgebracht; deze rapportages zijn eveneens voor U ter inzage gelegd.
Aan de rapportages zijn overigens door ons niet apart conclusies verbon
den; wel zijn deze rapporten betrokken bij de verdere vormgeving van het
beleid en het onderhavige voorstel.
Inmiddels waren door de Minister van Onderwijs en Wetenschappen diverse
concept-voorstellen gepubliceerd, waaronder het concept-wetsvoorstel met
betrekking tot de basisvorming. Op 21 april 1988 is over de basisvor
ming door de secretarie-afdeling Onderwijs een studiedag georganiseerd,
waaraan door ongeveer 80 belangstellenden werd deelgenomen. Tijdens deze
studiedag werd, op uitdrukkelijk verzoek van de opstellers, een plan
3
gepresenteerd voor de vorming van een scholengemeenschap mavo-lbo-mbo
het zogenoemde "vijfscholenplan"Weliswaar werd in dit plan eveneens
een koppeling avo-lbo voorgesteld, maar een minder brede koppeling dan
was verwoord in de beleidsnotitie over het voortgezet onderwijs. Ten
einde te voorkomen dat de discussies zich uitsluitend zouden beperken
tot de voor- en nadelen van het "vijfscholenplan" is door de secretarie
afdeling Onderwijs een voorstel geformuleerd, waarin werd getracht de
gemeentelijke beleidsdoelen en de te voorziene landelijke ontwikkelingen
met elkaar in overeenstemming te brengen. Gelet op de beschikbare tijd
kon het daarbij uiteraard slechts om een plan in hoofdlijnen gaan; be
langrijk was dat er een einddoel werd geformuleerd.
Er zijn naar onze mening twee ontwikkelingen gaande die het noodzake
lijk maken dat op korte termijn over dat einddoel duidelijkheid bestaat.
Dat zijn de discussies over de voorstellen m.b.t. het landelijk beleid,
waarvan het voorstel over de basisvorming wellicht het belangrijkste is
(het raakt alle scholen die de eerste fase voortgezet onderwijs verzor
gen) en dat zijn de ontwikkelingen in de leerlingenaantallen van met
name het mavo en lbo. Om het kader waarbinnen ons voorstel gezien moet
worden te verduidelijken, gaan wij hieronder kort op beide ontwikkelin
gen in; voor verdere informatie verwijzen wij U naar de ter inzage ge
legde stukken.
3. Landelijke ontwikkelingen.
Na jarenlange discussies over de structuur en de inhoud van het voortge
zet onderwijs, is de ontwikkeling in de loop van 1987 in een stroomver
snelling geraakt. In snel tempo verschenen er verschillende wetsvoor
stellen m.b.t. de eerste en tweede fase van het voortgezet onderwijs.
Hoewel er formeel sprake is van verschillende voorstellen is er in feite
sprake van een duidelijke samenhang; de voorstellen en hun consequenties
dienen dan ook in onderling verband te worden bezien en beoordeeld.
Naast verschillende wetsvoorstellen werden er ook verschillende notities
gepubliceerd waarin werd ingegaan op algemene aspecten van het toekom
stig onderwijsbeleid.
Genoemd kunnen worden:
het wetsvoorstel en invoeringsplan met betrekking tot de basisvor
ming
de ontwerp-a.m.v.b. tot uitbreiding van de eindexamenpakketten
mavo, havo en vwo;
het wetsvoorstel tot invoering van het voorbereidend beroepsonder-
wi js (vbo)
het wetsvoorstel m.b.t. de sectorvorming en vernieuwing van het
middelbaar beroepsonderwijs;
het wetsvoorstel m.b.t. het cursorisch beroepsonderwijs;
de ontwikkelingen in het agrarisch onderwijs (de vorming van agra
rische onderwijscentra);
voorstellen voor een nieuwe bekostigingssystematiek en de ideeën
voor een nieuwe besturingsfilosofie
Vooropgesteld moet worden dat er in alle gevallen nog slechts sprake is
van (wets-)voorstellen en beleidsnotities; de parlementaire behandeling,
voor zover gestart, is pas in het voorbereidende stadium. Naar onze
inschatting moet er echter van uitgegaan worden dat de grote lijnen van
de voorstellen gehandhaafd zullen blijven en dat volledige invoering een
kwestie van tijd en geld is. Dit ondanks het feit dat de afgelopen jaren