6
Tot zover een zeer globaal overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen
in het landelijk beleid, voor zover van direct belang voor de eerste en
tweede fase van het algemeen voortgezet onderwijs en het lager beroeps-
onderwi j s
Wij zijn hierboven niet ingegaan op de inhoudelijke ontwikkelingen in
het middelbaar en cursorisch beroepsonderwijs. Ook in het onderhavige
structuurvoorstel wordt er geen relatie gelegd met deze vormen van ver
volgonderwijs, hoewel deze relatie wel van belang is, met name in het
kader van de doorstroming van leerlingen. Immers, na invoering van de
basisvorming kunnen leerlingen op verschillende manieren doorstromen
naar het (vernieuwde) mbo: na het afsluiten van de basisvorming (mede
afhankelijk van het behaalde niveau) maar ook na het diploma mavo of
lbo (vbo). In alle gevallen zal een soepele doorstroming mogelijk moeten
zijn, waarvoor t.z.t. met name op instellingsniveau afspraken moeten
worden gemaakt.
4. Plaatselijke ontwikkelingen.
Over de plaatselijke ontwikkelingen merken wij het volgende op. Leeuwar
den kent thans een zeer gevarieerd aanbod aan onderwijsvoorzieningen.
Een van de uitgangspunten van ons beleid is dan ook om dit aanbod te
handhaven en het waar mogelijk te vergroten. Waarbij wij overigens op
merken dat handhaven niet persé handhaven in de huidige opzet hoeft te
betekenen. Zowel landelijk als plaatselijk manifesteert zich al jaren
een daling van het leerlingenaantal in het lbo, terwijl het avo/vwo in
totaliteit ongeveer constant blijft. Wanneer deze tendens zich voortzet
(en de algemene verwachting is dat het leerlingenaantal nog verder zal
dalen) dan zullen een aantal lbo-scholen, en in mindere mate mavo's, in
hun functioneren ernstig worden belemmerd. Het leerlingenaantal is dan
dermate gering, dat maar een zeer beperkt onderwijsaanbod kan worden
gedaan. Hierbij moet voorts in aanmerking worden genomen dat de minister
plannen heeft aangekondigd de formatie van kleine scholen te verminde
ren, terwijl de personeelsformatie van avo/lbo-scholengemeenschappen
structureel zal worden verruimd. De kleine scholen zullen dan in een
ongelijke concurrentiepositie komen, waardoor hun voortbestaan in gevaar
komt. Met name voor het lbo, en in mindere mate voor het mavo, is het
daarom noodzakelijk de krachten te bundelen. De noodzaak hiertoe kunnen
wij volledig onderschrijven. Als voor de mavo- en lbo-scholen de positie
niet op korte termijn verandert, dan spelen deze scholen straks in het
proces rond de invoering van de basisvorming geen rol meer, terwijl toch
globaal gezien voor 2/3 deel van de leerlingenpopulatie deze vormen van
onderwijs in een belangrijke behoefte voorzien.
7
Ter illustratie van een en ander geven wij hieronder de ontwikkelingen
van de leerlingenaantallen in de periode 1981-1988 weer:
leerlingenaantal
naam school soort den. sept. sept. sept. sept. sept.
1981 1985 1986 1987 1988
avo/vwo
SSG
m/h/a
gem.
1358
1)
1608
1640
1593
1625
Sted. Gymn.
gymn.
gem.
475
430
404
404
410
RSG
h/a
rijks
982
1128
1072
1016
1020
Perkschool
m
gem.
345
292
260
242
225
Mavo-Ni jlcln
m
gem.
310
302
303
290
280
Wissesdw.sch.
m
gem.
355
306
301
346
380
Totaal
3825
4066
3980
3891
3940
lbo
LEAO
leao
gem.
430
431
393
369
325
T.s. Potmarge
Ito
alg.
(i.o.
bi jz
199
202
190
163
161
T.s. Leeu
alg.
warden
Ito
bi jz
818
750
668
564
485
Middelsee-
alg.
college
lmo
bi jz
231
235
221
248
234
De Wikel
lhno
alg.
ihno
bi jz
548
2)
429
392
322
288
Onderwijs
alg.
centrum
lbo
bi jz
380
461
433
360
309
BHVS
Ito
vak-
alg.
sch.
bi jz
580
607
619
613
601
Totaal
3186
3115
2916
2639
2403
KSG
mlhno
rk.
438
3)
302
303
292
261
1) inclusief Wopke Eekhoffmavo.
2) inclusief De Esken.
3) totaal van De Nijehove (mavo) en Het Anker (lhno).
5. Voorlopige conclusies.
Alle scholen uit de eerste fase van het voortgezet onderwijs krijgen
t.z.t. te maken met de invoering van de basisvorming. Deze scholen zul
len in hun onderwijs moeten aansluiten op de eindtermen die voor het
basisonderwijs worden vastgesteld, de scholen zullen onderwijs op twee
niveaus moeten aanbieden en ze zullen moeten voldoen aan de eindtermen
van de basisvorming.
Enerzijds zullen als gevolg hiervan de bestaande verschillen tussen
scholen (althans voor de eerste drie jaren) verminderen, anderzijds kan
een en ander ook leiden tot het vergroten van de concurrentie tussen de
scholen
Een concurrentie die dan naar onze mening oneigenlijke vormen kan gaan
aannemen. Immers, kleinere scholen zullen in een nadelige positie gaan