8 verkeren op grond van o.a. de volgende omstandigheden: grote scholen c.q. scholengemeenschappen zullen een groter en bre der aanbod kunnen doen omdat men meer faciliteiten heeft; binnen scholengemeenschappen bestaan eenvoudigere en betere moge lijkheden tot doorstroming; de waarde van met name mavo- en lbo-diplomas wordt bij de huidige plannen voor de basisvorming onduidelijk; voor de arbeidsmarkt is de waarde thans op zich al klein en voor de doorstroming naar ver volgonderwijs is een dergelijk diploma niet (meer) noodzakelijk. Er is in deze situatie geen sprake meer van een concurrentie tussen scholen in gelijke omstandigheden, maar tussen scholen in sterk ver schillende omstandigheden. Naar onze mening zal dat op den duur leiden tot het verdwijnen van de kleine scholen. Wanneer wij nu kijken naar de beleidsvoornemens op landelijk niveau en de te verwachten consequenties voor de scholen en naar de plaatselijke ontwikkelingen dan is onze conclusie dat, wil men aan de doelstellingen van de basisvorming reëel gestalte geven en bovendien het huidige voor zieningenniveau handhaven, er ingrijpende maatregelen nodig zijn. Maat regelen die verder gaan dan fusies tussen enkele scholen. Vanuit die gedachte is het in de volgende paragraaf uitgewerkte voorstel ontstaan. 6. Wenselijke nieuwe structuur. De eerste vraag die in het kader van de nieuwe structuur beantwoord moet worden is de vraag naar de te vormen combinatie svan scholen. Wat is (zijn), gelet op de gesignaleerde landelijke en plaatselijke ontwikke lingen en gelet op de geformuleerde gemeentelijke beleidsuitgangspunten, de meest wenselijke combinatiesvan scholen? In de nieuwe structuur wordt uitgegaan van een uniforme onderbouw van avo en lbo (vbo), zoals in de gemeentelijke beleidsplannen ook reeds is aangegeven. Dat geeft de beste garanties dat de leerlingen na het basis onderwijs niet direct geconfronteerd worden met een keuze tussen alge meen en beroepsonderwijs en dat de doelstellingen van de basisvorming zo goed mogelijk gerealiseerd kunnen worden. Een dergelijke opzet kan het best gerealiseerd worden in brede scholengemeenschappen, waarin zowel de verschillende vormen avo/vwo als tenminste een aantal soorten lbo zijn vertegenwoordigd Het vormen van scholengemeenschappen mavo-lbo (zogenoemde smalle scho lengemeenschappen) wordt in dit verband door ons minder wenselijk ge acht, hoewel dergelijke scholengemeenschappen op zich goed kunnen func tioneren. In deze situatie is het in onze gemeente niet ondenkbaar dat de verschuivingen in leerlingenstromen van lbo naar avo zich ook dan zullen voortzetten, d.w.z. dat in de toekomst nog meer leerlingen naar het avo zullen gaan ten koste van het lbo. Te vrezen valt dat scholen gemeenschappen mavo-lbo niet voldoende tegenwicht kunnen bieden tegen deze ontwikkelingen; een scholengemeenschap mavo-lbo biedt dan t.o.v. andere onderwijsmogelijkheden onvoldoende extra's. Dergelijke scholenge meenschappen zullen naar onze overtuiging eveneens in een ongelijke concurrentiepositie komen te verkeren. Onze voorkeur gaat dan ook uit naar de vorming van brede scholengemeen schappen, waarin zowel mavo, havo, vwo en tenminste een paar vormen lager beroepsonderwijs zijn opgenomen. Wanneer wordt uitgegaan van de thans bestaande openbare en algemeen-bijzondere scholen in Leeuwarden, 9 dan doen zich in feite twee mogelijkheden voor: Situatie 1: twee brede scholengemeenschappen, nl sg. A. met mavo-havo-vwo (ath. en gymn.) en enkele vormen lbo; sg. B. met mavo-havo-athen eveneens enkele vormen lbo. Er zullen in deze situatie keuzes gemaakt moeten worden t.a.v. de avo-combinaties en t.a.v. de vormen van lbo die bij beide sg-en worden ondergebracht. Deze laatste keuzemo gelijkheid is wellicht niet noodzakelijk als ook de katho lieke scholengemeenschap aan het verdere proces deelneemt. Immers, dan ontstaat de situatie dat de lbo-poot bestaat uit leao en lmoIto en ito, en twee lhno-scholen/afdelin- gen; in deze situatie bestaat er wellicht een mogelijkheid gelijksoortige lbo-afdelingen te vormen aan beide scholen gemeenschappen. Dergelijke keuzeproblemen zullen zich in versterkte mate voordoen als er sprake is van drie brede scholengemeenschappen Situatie 2: een brede scholengemeenschap waarin al het openbare en algemeen-bijzondere onderwijs voor avo, vwo en lbo is on dergebracht (plus eventueel de KSG). In situatie 1 ontstaan twee brede scholengemeenschappen van ongeveer 2000 2500 leerlingen (afhankelijk van de vraag op welke wijze de scho len gecombineerd worden) of eventueel 3 smallere scholengemeenschappen; in situatie 2 ontstaat één brede scholengemeenschap van ongeveer 4500 5000 leerlingen. In beide situaties gaat het om een buitengewoon grootschalige herstruc tureringsoperatie, waarin veel overhoop wordt gehaald; in beide situa ties ontstaan er ook grote onderwijsinstituten, met alle voor- en nade len vandien. Onze voorkeur gaat daarbij voorlopig uit naar situatie 2 op grond van de volgende overwegingen. In situatie 1 ontstaan twee brede scholengemeenschappen die niet gelijk zijn. Scholengemeenschap A heeft in dit voorstel mavo-, havo- en vwo-opleidingen en enkele, nog niet aangegeven, lbo-soorten. Scholengemeenschap B heeft mavo-,' havo- en atheneum-opleidingen en enkele, andere, lbo-soorten. De keuze voor scho lengemeenschap A of B zou dan tot stand kunnen komen op grond van de te volgen vervolgopleiding na de basisvorming en dat zou naar onze mening een oneigenlijke keuze kunnen zijn. Een dergelijke situatie is wellicht te voorkomen, wanneer, zoals reeds opgemerkt, ook de KSG participeert in het proces en het Ito en het gymnasium worden gesplitst. Dan ontstaan er twee scholengemeenschappen met dezelfde vervolgopleidingen. Daarbij ontstaat overigens het nadeel dat de lbo-afdelingen ten opzichte van de avo-afdelingen vrij klein zullen zijn en op zichzelf ook een tamelijk gering draagvlak zullen hebben; de vraag is of dergelijke kleine afde lingen zich voldoende kunnen ontwikkelen. Overigens zijn de wettelijke mogelijkheden t.a.v. splitsing van scholen zeer beperkt, omdat het in een dergelijke situatie gaat om uitbreiding van het aantal voorzieningen en hiervoor de planprocedure van de WVO gevolgd moet worden. Het ligt naar onze mening meer voor de hand alle bestaande instellingen te fuse ren tot één brede scholengemeenschap, waarin de basisvorming in al zijn variëteiten gevolgd kan worden, waarin daarna zowel mavo-, havo-, athe neum- en gymnasium-diplomering kan volgen, alsmede vrijwel alle vormen van lager (voorbereidend) beroepsonderwijs. Een dergelijke opzet biedt naar onze mening optimale ontwikkelingsmogelijkheden voor de leerlingen, zowel in de eerste fase (basisvorming) als in de tweede fase (de ver-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1988 | | pagina 456