2
riaal en ervaring heeft.
Een gemeente is vrij om te subsidiëren. Doet zij dat, dan is de
subsidiëring aan wettelijke voorschriften gebonden (b.v. minimaal
302 van de sobere dienstverlening). Voldoen instellingen aan de
wettelijke voorwaarden, dan maken zij gelijkwaardig deel uit van de
structuur. Dit dient tot uiting te komen niet alleen in de rijks
subsidie, maar ook in de gemeentelijke subsidiëring. De VNG heeft
hiertoe geadviseerd.
3. Reactie van Burgemeester en Wethouders.
Bij brief van 7 november 1988 hebben Burgemeester en Wethouders op het
bezwaarschrift gereageerd. Hun reactie komt, samengevat, op het volgende
neer
De positie van reclamant in het Nederlandse onderwijs staat inder
daad niet ter discussie.
De keuze die reclamant maakt voor de begeleiding van de ong. 70
vrije scholen in Nederland is mogelijk, doch dit neemt niet weg,
dat het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderwijsbegeleiding (GCO)
deze begeleiding voor zijn rekening kan nemen.
De gemeente kan besluiten tot subsidiëring, doch is hiertoe niet
verplicht. De gemeente Leeuwarden subsidieert het GCO. Het GCO is
bereid de begeleiding van de Vrije School op zich te nemen.
Een schoolbegeleidingsovereenkomst bindt de gemeente niet. Er ont
staat niet eerder een band tussen de gemeente en een instantie dan
nadat ook de gemeente daarin heeft bewilligd. De gemeente behoeft
zich door het bestaan van zo'n overeenkomst ook niet moreel gebon
den te voelen om te subsidiëren. Overigens was de Michaëlschool al
bij reclamant aangesloten, voordat de subsidieaanvraag werd inge
diend.
De gemeente heeft gekozen voor een regionale samenwerkingsdienst
die in beginsel voor scholen van alle levensbeschouwelijke richtin
gen kan functioneren. Deze keuze laat onverlet de vrijheid van een
schoolbestuur zelf een begeleidingsdienst te kiezen; aan die keus
is de gemeente echter niet gebonden.
De gemeente subsidieert het GCO op basis van een bedrag per inwo
ner. Het daarnaast subsidiëren van een andere schoolbegeleidings
dienst zou betekenen, dat dubbel wordt betaald.
De door reclamant beweerde noodzakelijke ervaring van 24 jaar wordt
onwaarschijnlijk en onbewezen geacht.
Dat een algemene schoolbegeleidingsdienst in staat is om ook voor
de Vrije School adequaat te kunnen optreden, moge blijken uit het
feit, dat de Vrije School zich jarenlang, tot 1986, tot tevreden
heid heeft laten adviseren door de voorganger van het GCO, de
Schooladviesdienst Leeuwarden. Na 1986 heeft het GCO geprobeerd met
de Vrije School een schoolbegeleidingsovereenkomst aan te gaan.
Tot op heden vindt nog begeleiding van individuele leerlingen van
de Vrije School plaats.
Uit het vorenstaande moge blijken, dat het GCO in staat is de Vrije
School te begeleiden. Mochten er specifieke wensen zijn, dan kan
daaraan zoveel mogelijk worden tegemoet gekomen.
Het bestreden raadsbesluit dient in stand te blijven.
3
4. Terinzagelegging van de stukken en hoorzitting.
De op de zaak betrekking hebbende stukken zijn reclamant op 15 november
1988 toegezonden. De vertegenwoordigers van reclamant en van Burgemees
ter en Wethouders zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten monde
ling toe te lichten tijdens de hoorzitting van de Raadsadviescommissie
voor de beroep- en bezwaarschriften op dinsdag 22 november 1988 om 15.00
uur ter gemeentesecretarie. De vertegenwoordigers van reclamant legden
de nadruk op het gelijkheids- en het zorgvuldigheidsbeginsel. Nieuwe
elementen kwamen tijdens de hoorzitting niet naar voren.
5. Overwegingen en advies van de Raadsadviescommissie voor de beroep- en
bezwaarschriften
De commissie is van oordeel, dat er geen sprake is van schending van het
gelijkheidsbeginsel, nu er in Leeuwarden drie schoolbegeleidingsdiensten
opereren van zo verschillende aard en organisatie: het GCO opereert
algemeen en regionaal, reclamant èn een andere schoolbegeleidingsdienst,
nlhet Gereformeerd Pedagogisch Centrum opereren specifiek en lande
lijk. Door reclamant niet te subsidiëren heeft de Raad niet anders ge
handeld dan ten aanzien van de subsidieaanvrage van het Gereformeerd
Pedagogisch Centrum in 1987.
De commissie is voorts van oordeel, dat er evenmin sprake is van schen
ding van het zorgvuldigheidsbeginsel, aangezien is komen vast te staan,
dat het GCO weliswaar niet beschikt over een schoolbegeleider op anthro-
posofische grondslag, maar een dergelijke schoolbegeleider zonder meer
zal aantrekken, indien de Vrije School een schoolbegeleidingsovereen-
komst zou willen aangaan met het GCO. Dat de Vrije School nu gebonden is
aan de overeenkomst met reclamant, doet daaraan niet af en is tevens een
eigen keuze van de Vrije School geweest. De specifieke schoolbegelei
ding kan desgewenst worden gewaarborgd door het GCO, zodat begeleiding
naar levensovertuiging tot de mogelijkheden blijft behoren.
Gelet op het feit, dat een overeenkomst derden niet kan binden, bindt de
schoolbegeleidingsovereenkomst tussen de Vrije School en reclamant de
gemeente niet en roept dus niet de verplichting tot subsidiëring in het
leven. Bovendien heeft de gemeente ingevolge artikel 82 van de WOV de
vrijheid aan wie zij wil subsidiëren; de gemeente wenst in die vrijheid
ook consequent te zijn door slechts het GCO te subsidiëren. Voorts be
taalt de gemeente een vast bedrag per inwoner aan het GCO, zodat elk
ander subsidiebedrag, bv. aan reclamant, als extra kosten moet worden
beschouwd. Aangezien de basisvoorziening wordt gewaarborgd, ongeacht
ieders richting, is het in dat licht gezien niet onredelijk, dat de Raad
zich wenst te beperken tot het subsidiëren van het GCO. Hierbij kan nog
worden opgemerkt, dat de Raad, door ter zake een consequent beleid te
voeren, niet handelt in strijd met de rechtszekerheid.
De commissie adviseert de Raad op grond van het bovenstaande het be
zwaarschrift van reclamant ongegrond te verklaren en te besluiten con
form bijgevoegd concept-besluit.
Voorzitter,
w.g.
mr. J.J. Keuning.
Secretaris
w.g.
mr. A.D. van Dijk.