Afwijken van deze vergunning door ook op dit terrein het storten van afval toe te staan, zou indruisen tegen het gemeentelijk beleid ten aanzien van de geplande stedebouw- kundige ontwikkeling van dit deel van de stad, welke ontwik keling hiervoor reeds is geschetst. ad D. In de bij het plan behorende toelichting wordt reeds opge merkt, dat bij de ontwikkeling van dit bestemmingsplan naar voren is gekomen dat er gezocht moet worden naar een nieuwe lokatie voor de woonschepen. De bewoners van de woonschepen ondervinden namelijk overlast (stank, stof en lawaai) ten gevolge van het storten. Ook zal tengevolge van de stort plaats het uitzicht gedeeltelijk worden weggenomen. Door alle betrokkenen wordt het verplaatsen van de woonschepen dan ook als de beste oplossing gezien. Met name door de uitbreiding van de stortactiviteiten met bedrijfs- en daarmee vergelijkbare afvalstoffen is er in de ogen van de bewoners van de woonschepen een "onleefbare" situatie ontstaan. Met het oog hierop zijn wij inmiddels akkoord gegaan met de verplaatsing van de woonschepen aan het Bisschopsrak, met dien verstande dat de eventueel resterende woonschepen (maximaal 6) aan de oostzijde (zo ver mogelijk bij de stort-plaats vandaan) worden geconcentreerd. Voor de lokatie Bisschopsrak zal een "uitsterfsysteem" gel den. Momenteel wordt een en ander in overleg met o.a. de bewoners van de woonschepen nader uitgewerkt. Nu de woonsche pen (met uitzondering van maximaal 6) zullen worden ver plaatst, hoeft de aanduiding "woonschepen toegestaan" (op de plankaartJalleen betrekking te hebben op het meest oostelijke gedeelte van het Bisschopsrak. De noordoever van het Bisschopsrak had eveneens de bestemming "Water" gekregen met de aanduiding "berm". De oever is door het gebruik als tuin, parkeerplaats en opslag namelijk een wezenlijk onderdeel van de woonschepen. Met uitzondering van het oostelijke gedeelte is er geen reden meer de oever onder genoemde bestemming te laten vallen (wordt "Verkeersdoelein- den" De bezwaren zijn dus deels gegrond. Hieraan kan worden tege moet gekomen door het plan te wijzigen als hiervoor is aan gegeven. Ad E. Hieromtrent merken wij op, dat de Raad bij beschikking van 6 december 1988 nr. 19609 aan de Grontmij N.V., afdeling Fries land in beroep een bouwvergunning heeft verleend voor het veranderen van de voormalige steenfabriek ten behoeve van een grondreinigingsinstallatieDe Afdeling rechtspraak van de Raad van State had namelijk geconcludeerd, dat op het des betreffende perceel generlei bestemming rust, zodat ten onrechte de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder b, van de Woningwet aanwezig was geacht. Dit bouwplan is nog niet ten uitvoer gebracht. Het thans aan de orde zijnde bestemmingsplan staat de uitvoering daarvan ook niet in de weg. Immers, zo lang een vergunning, welke onder een ander rechts- regiem is verleend, niet is ingetrokken, kan hiervan op rechtsgeldige wijze gebruik worden gemaakt. Het gebruiksdoel waartoe bedoelde verbouwing strekt, moet in zo'n situatie als niet verboden gelden. Desondanks zijn wij van mening dat de voor het fabriekster rein aangegeven bestemming (definitief bestemd voor recrea tief gebruik) gehandhaafd moet blijven. Het behoeft geen betoog dat een installatie voor het reinigen van verontrei nigde grond niet alleen zou conflicteren met een recreatief gebruik van de rest van het gebied, maar ook met de hiervoor geschetste ontwikkeling van de omgeving. Uitgangspunt is dan ook dat op het moment dat de stortplaats is afgewerkt, ter plaatse niet een dergelijke installatie in werking is dan wel andere bedrijfsactiviteiten in de bestaande bedrijfsgebouwen plaatsvinden. Er zal dan ook gestreefd worden naar verwijde ring van deze gebouwen dan wel gebruik ten behoeve van de definitieve bestemming (recreatief gebruik). Gelet op het vorenstaande achten wij deze bezwaren ongegrond. Ad F. Hiermee wordt o.a. gedoeld op afspraken die in de loop der tijd met de Grontmij ten aanzien van deze afvalverwerkingsin richting zijn gemaakt, zowel in het kader van de aanwijzing van een nieuwe lokatie voor nieuwe industrie- en bedrijfster reinen (raadsbesluit van 7 juni 1982, in welk verband er mee is ingestemd dat aan de Grontmij de principe-toezegging wordt gedaan, dat de gemeente Leeuwarden geen bezwaar heeft tegen het aanleggen van een afvalverwerkingsterrein nabij de voor malige steenfabriek) als in het kader van de op 20 augustus 1984 door Gedeputeerde Staten verleende vergunning ingevolge de Afvalstoffenwet voor het storten van bouw- en sloopafval enz 7

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1990 | | pagina 354