Dit bezwaar moet dan ook ongegrond worden geacht.
Ad G.
Wij hebben hiervoor reeds uitvoerig aangegeven waarom naar
onze mening noch aan een eventuele uitbreiding van de stort
plaats noch aan een eventuele verlenging van de termijn van 8
jaar na de eerste tervisielegging medewerking dient te worden
verleend. Als één van de bezwaren hiertegen zouden wij nog
maals willen noemen dat de start van de uitvoering van de
laatste fase van de westelijke stadsrand naar het zich thans
laat aanzien ongeveer zal samenvallen met de in het bestem
mingsplan genoemde uiterste datum tot waarop er binnen het
gebied mag worden gestort.
Voor het overige verwijzen wij U kortheidshalve naar hetgeen
hiervoor reeds is opgemerkt.
Deze bezwaren achten wij dan ook ongegrond.
II Bezwaarschrift van het Onderling Stadswijken Overleg
(0S0)
Vrijwel alle bezwaren hebben betrekking op de bij het plan
behorende toelichting. Alhoewel de toelichting geen deel
uitmaakt van het bestemmingsplan, kunnen deze bezwaren
niettemin geacht worden te zijn gericht tegen eventuele
gevolgen welke uit het bestemmingsplan voortvloeien, zodat
aan deze bezwaren niet voorbij kan worden gegaan.
De bezwaren richten zich tegen de volgende onderdelen:
A. Met betrekking tot de aanwezige vergunningen (blz. 3 van
de bij het plan behorende toelichting) wordt opgemerkt,
dat de toenmalige Minister van Volkshuisvesting, Ruim
telijke Ordening en Milieubeheer vergunning heeft gewei
gerd voor het in werking stellen van een verbrandingsin
stallatie voor vervuilde grond.
B. In het gedoogbesluit wordt duidelijk een datum genoemd,
namelijk 1 maart 1991, waarop de stortplaats moet worden
gesloten (blz. 3 van de toelichting).
C. Reclamant vindt het vreemd, dat op blz. 3 van de toelich
ting sprake is van bedrijfs- "en daarmee vergelijkbare
stoffen". De verschillende categorieën bedrijfsafvalstof-
fen zijn in het gedoogbesluit immers exact omschreven.
D. Het gedoogbesluit heeft weliswaar een tijdelijk karakter
(blz. 3 van de toelichting), maar een definitieve vergun
ningaanvraag is nog
steeds niet ingediend, zodat de datum tot wanneer gestort
mag worden, onzeker lijkt.
8
E. De datum die genoemd wordt als datum waarop het terrein
in gebruik is genomen, namelijk 2 januari 1989 (blz. 3
van de toelichting) is onjuist en zou 1 februari 1989
moeten zijn.
F. Op blz. 3 van de toelichting wordt ten onrechte gesteld,
dat de aan de vergunningen en het gedoogbesluit verbonden
voorschriften zodanig zijn dat zij voldoende waarborgen
bieden om gevaar, schade of hinder te voorkomen.
G. Op blz. 3 van de toelichting (geluidsaspecten) wordt
voorbijgegaan aan de geluidsoverlast tengevolge het
passeren van de brug vlak voor de stortplaats alsmede
tengevolge van wachtende vrachtwagens s ochtends voordat
de stortplaats open is.
H. Men heeft er moeite mee dat watersporters op deze manier
(recreatievoorziening op een voormalige stortplaats)
worden ontvangen (blz. 6 van de toelichting).
I. De angst bestaat dat er in het gedoogbesluit onvoldoende
is geregeld voor wat betreft de nazorg (blz. 8 van de
toelichting)
J. Het wegbestemmen van de woonschepen als gevolg van de
(toekomstige) bestemming wonen is verwerpelijk.
K. Dit bezwaar is gelijk aan het bezwaar vermeld onder A.
L. In artikel 3, sub A van de planvoorschriften is sprake
van "nader aangegeven termijnen"Men vraagt zich af of
deze termijnen niet exact moeten worden omschreven.
M. Conkluderend vreest reclamant dat de provincie van de
haar ten dienste staande middelen gebruik zal maken om
de termijn voor het storten en de stortcapaciteit te
verlengen respectievelijk te vergroten.
Gezien de overlast die nu reeds ondervonden wordt, hetgeen
nog zal toenemen wanneer de stortplaats langer open blijft,
dient alles in het werk te worden gesteld om de stortplaats
uiterlijk 1 maart 1991 gesloten te krijgen. De woonschepen
dienen zo spoedig mogelijk verplaatst te worden, terwijl
voldoende aandacht dient te worden besteed aan de nazorg
bij het sluiten van de stortplaats.
9