Deze raadsbrief kent de volgende opbouw. Op de eerste plaats wordt stilgestaan bij de ontwikkeling van de kwantitatieve en de kwalitatieve woningbehoefte ten opzichte van hetgeen in de Nota Woningbouwbeleid is beschreven. Daarbij wordt ook even ingegaan op de resultaten uit 1989 (gerealiseerde woningen en contingenten)Op de tweede plaats worden de reeds in gang gezette bouwvoornemens qua omvang en samenstelling vergeleken met de verwachtingen rondom de contingentering. Dit mondt uit in een voorstel inzake de nieuwbouwprioriteiten voor het jaar 1991 en de daarbijbehorende contingenten. Op de derde plaats zal worden ingegaan op de behoefte aan woningverbetering, waarbij gebruik kan worden gemaakt van de uitkomsten van het rapport van het Bouwcentrum uit Rotterdam, dat in opdracht van de gemeente de behoefte aan woningverbetering heeft onderzocht. Dit zal uitmonden in een voorstel over de gewenste omvang van de verbeterbudgetten en de prioriteiten daarbinnen. Waar mogelijk zal reeds gebruik worden gemaakt van de uitkomsten van het "Onderzoek Na-Oorlogse Wijken" De kwantitatieve woningbehoefte. In de Nota Woningbouwbeleid zijn de uitgangspunten voor het nieuwbouwbeleid voor de jaren negentig beschreven. Deze uitgangspunten kunnen jaarlijks aan de hand van de meeste recente inzichten worden bijgesteld en worden doorvertaald naar de bepaling van de gewenste omvang van het contingent. Kernpunt vormt de woningbouwtaakstelling voor de gemeente Leeuwarden, die is berekend op 240 woningen gemiddeld jaarlijks te bouwen tot het jaar 2000 is bereikt. Het startpunt van de woningbehoeftebereking uit de Nota Woningbouwbeleid is de verwachte situatie op 1 januari 1990. Nu deze datum is gepasseerd, wordt bekeken in hoeverre de uitgangssituatie is uitgekomen. uitgangssituatie 1990 Nota Woningbouwbeleid Gerealiseerd (+/-) aantal inwoners aantal huishoudens 86.026 41.890 85.569 41.667 - 457 - 223 woningbehoefte woonruimtevoorraad 40.166 40.353 39.937 40.865 - 229 512 saldo woningoverschot 187 928 741 Het blijkt dat het aantal inwoners en huishoudens uit de prognose niet is gehaald. Hierdoor is het (theoretisch berekend) overschot aan woonruimten op de peildatum van 1 januari 1990 in Leeuwarden gestegen tot 928 woningen en wooneenheden. Dat dit effecten heeft op de leegstand en de gezinsverdunning mag blijken uit het feit dat de huidige leegstand van 3,12 boven het uitgangspunt van 2,72 is komen te liggen. 2 Dit betekent, dat er een excessieve leegstand van ca. 200 woningen is bij een totale leegstand van ruim 1200 woningen. Voor de langere termijn geldt dat de leegstand nog verder zal moeten dalen. Het Ministerie van VROM heeft onlangs de gewenste leegstandspercentages opnieuw laten bepalen. Volgens deze laatste berekening zou Leeuwarden op langere termijn zich moeten richten op een leegstandspercentage van 2,1. Per saldo zal de huidige leegstand dan met 350 woningen moeten zijn gedaald. In onze visie zou de leegstand per jaar met 50 woningen moeten dalen. Dat er gezien het woningoverschot van ruim 900 woningen plus de normale frictieleegstand van 800 woningen niet meer woningen leegstaan is het gevolg van het feit dat in de loop van het jaar leegstaande woningen zorgen voor een verdunningseffect: meer maar ook kleinere huishoudens hebben zich op de woningmarkt zelfstandig kunnen vestigen. De leegstand wordt momenteel actief bestreden door het plan van aanpak voor de Meenthe, de verkoop van woningwetwoningen in Aldian en Westeinde alsmede met de in voorbereiding zijnde voorstellen van de Werkgroep Leegstand Camminghaburen. Per 1 januari 1990 stonden er 4034 woningzoekenden ingeschreven bij de Centrale Registratie voor Woningzoekenden (CRW) in Leeuwarden. Van dit aantal kunnen 2051 worden aangemerkt als woningzoekenden zonder zelfstandige woonruimte in onze gemeente. Ruim de helft hiervan (1132 woningzoekenden) staat langer dan een half jaar ingeschreven. Hoewel het aantal ingeschreven woningzoekenden niet als hard en absoluut moet worden geïnterpreteerd, is er sprake van een zekere stijging van het aantal. Het woningtekort dat af te leiden is uit het aantal woningzoekenden zonder een woning in Leeuwarden zal per definitie lager zijn dan dit aantal, omdat ook rekening is gehouden met de zogenaamde "op termijn vragers". In de Nota Woningbouwbeleid is een aantal van 500 woningzoekende huishoudens aangehouden. Tussen deze 500 en het aantal van ruim 2000 woningzoekenden is een dermate groot verschil, dat dit vraagt om een kritische beschouwing van de ontwikkeling bij de woningzoekenden over 1989. Echter op het moment van het opstellen van deze nota, was het jaarververslag 1989 van de CRW nog niet gereed. Daarom blijft het woningtekort voor de behoefteberekening vooralsnog gehandhaafd op 500 woningzoekenden. Wanneer de woningbehoefteberekening volgens de Nota Woningbouwbeleid laat zien dat er sprake is van een woningoverschot van 928 woningen, leidend tot een excessieve leegstand van ca. 200 woningen, onder het tezelfdertijd aanwezig zijn van 1100 langdurig woningzoekenden dan blijkt dat een kwantitatief evenwicht op de woningmarkt een notie is waarmee zeer voorzichtig mee moet worden omgegaan. Immers op deelmarkten bestaan er fricties waardoor vraag en aanbod niet tegen elkaar kunnen worden weggestreept. Er dient te worden onderzocht in hoeverre binnen de sociale huursector het groeiende aantal woningzoekenden zonder eigen huisvesting kan worden verklaard. Vooralsnog wordt volstaan met de conclusie dat de druk op de sociale huursector nog aanzienlijk is en dat het voorzien in de behoefte van starters en woningzoekenden van buiten Leeuwarden een belangrijke opdracht is voor de sociale huursector. Van de totaal gewenste uitbreiding van de voorraad tot het jaar 2000 met 2645 woonruimten, zoals deze in de Nota Woningbouwbeleid is berekend, is dus reeds een deel gerealiseerd. 3

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1990 | | pagina 94