150 3.6 Toepassing van artikel 12 van de Financiële Verhoudingswet- 1984 Bij de aanvang van elke nieuwe raadsperiode plegen wij te Uwer informatie een uiteenzetting te geven over de toepassing van artikel 12 van de Financiële Verhoudingswet 1984. In de circulaire van 18 juli 1984 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken de richtlijnen voor toepassing van art. 12 opnieuw geformuleerd en op een aantal punten aangescherpt. Deze circulaire is nog steeds van kracht. Art. 12 heeft ten doel dat een gemeente die door bijzondere omstan digheden, de kosten verbonden aan noodzakelijke voorzieningen niet kan dekken door vergroting van haar eigen inkomsten, in aan merking komt voor aanvullende financiële steun door het Rijk. Verstoringen worden onderscheiden in beleidsafhankelijke, structu reel verstorende (geheel of nagenoeg geheel onafhankelijk van het gemeentelijk beleid) en verdeelstoornissen. Beleidsafhankelijke verstoringen kunnen in beginsel niet als basis dienen voor de bepaling van aanvullende steun. Het resultaat van bedrijven in economische zin kan in beginsel niet als structureel verstorende factor worden erkend, hoewel een zekere opening is gemaakt naar grondbedrijven onder overigens zeer stringente voorwaarden. Om voor aanvullende steun in aanmerking te kunnen komen moet aan een aantal "voorwaarden" worden voldaan, zoals: er is geen mogelijkheid om te voorzien in de noodzakelijke behoeften; de eigen inkomsten moeten tenminste tot een redelijk peil zijn opgevoerd; de algemene middelen zullen aanmerkelijk tekort moeten schieten (voor 1991 is dit uitgedrukt in een overschrijding van een grensbedrag van 45,- per woonruimte); in het kader van de circulaire m.b.t. de algemene uitkering is tevens als eis geformuleerd dat de gemeenten moeten aantonen hoe zij de rijkskortingen hebben opgevangen (ombuigingen op algemene en specifieke uitkeringen door het Rijk leiden niet tot een aanvullende bijdrage c.q. uitkering); er geldt een minimum van 11,per woonruimte voor elke per saldo op een beleidsterrein geconstateerde structureel verstorende factor; - maximum voor onvoorziene uitgaven 12,- per woonruimte; van de gemeenten wordt verlangd dat een redelijk deel van de vrij aanwendbare reserves aangewend wordt ter vermindering van het begrotingstekort. Daarbij wordt de gemeenten een buffer gelaten van 45,per woonruimte voor het opvangen van eventuele tegenvallers. Een aantal andere "uitgangspunten" die bij de beoordeling in het kader van art. 12 een rol blijken te spelen zijn: a. toetsing van verstorende factoren vindt plaats aan de hand van 1991-1994 3. De financiële toestand van de gemeente 151 vergelijkingen met de gemiddelden uit de groep van desbetref fende gemeenten. Overigens is daarbij nogal wat ruimte voor interpretatieverschillen. Hetgeen daarbij als verstorend wordt erkend, is naar onze indruk mede afhankelijk van de omvang van de totale problematiek; b. elke aanvraag wordt afzonderlijk bekeken. Een appèl op hetgeen in andere gemeenten is geaccepteerd, wordt niet zonder meer gehonoreerd; c. zogenaamd nieuw beleid wordt niet zonder meer geaccepteerd. Bovendien hanteert het Rijk een ruimere interpretatie van het begrip nieuw beleid dan zoals wij dat kennen; d. een exploitatie van bedrijfsmatige activiteiten wordt geacht kostendekkend te zijn (Woningbedrijf, Grondbedrijf, Nutsbe drijven, Eigendommen). Parkeren wordt eveneens geacht kostendekkend te zijn; e. uitkeringen van het Rijk en de provincie ten behoeve van stadsvernieuwing worden geacht kostendekkend te zijn. In onze financiële systematiek voor de stadsvernieuwing wordt overigens een deel gefinancierd met eigen middelen. Dit kan betekenen dat bij de bepaling van eventuele steun in het kader van art. 12 geen rekening wordt gehouden met het "teveel" aan uitgaven voor stadsvernieuwing; f. met betrekking tot bijstand zij opgemerkt, dat de verfijning sociale structuur daarin thans volledig wordt verdisconteerd. Aan het toekennen van aanvullende steun kunnen bijzondere voorschriften als verhoging belastingen, opstellen saneringsplan, vacaturestop, verbod vervangingsinvesteringen e.d. worden opgelegd. Ofschoon onder zeer stringente voorwaarden tekorten voortvloeiend uit enkele met name genoemde bedrijfsmatige activiteiten meegeno men kunnen worden, hebben ervaringen elders uitgewezen dat veel uitgaven zullen worden geweten aan het eigen beleid van een gemeente. Het zal U duidelijk zijn dat er op grond van het voorgaande een groot verschil bestaat tussen een door een gemeente vastgesteld begrotingstekort en het voor het Rijk relevante begrotingstekort. In de situatie van Leeuwarden zal het laatste minimaal 2,3 miljoen 45tdrempel 11,omvang structureel verstorende factor maal het aantal woonruimten) moeten zijn. Dit minimum dient dan nog wel verminderd te worden met het bedrag dat het pakket aan eigen heffingen, het z.g. redelijk peil eigen heffingen, te boven mocht gaan. Ook de eis dat voor elke structureel verstorende factor een drempel van 11,per woonruimte geldt, is stringent te noemen. Een eventuele aanspraak op de artikel 12 "status" zal niet zo gauw van toepassing zijn. I e i d s p I a n 1991-1994 3. De financiële toestand van de gemeente

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1991 | | pagina 93