3.5 Belastingen
34
De algemene reserve is in bovengenoemd bedrag begrepen voor f 3 miljoen. Na
samenstelling van de begrotingsbijlagen hebben wij echter besloten het Fonds afkoop-
waarde jaarlijkse erfpachtcanons (groot f 5,5 miljoen) ten gunste van de algemene reser
ve te laten komen. Ten laste van de algemene reserve hebben wij vervolgens het reste
rende begrotingstekort 1994 gebracht.
Overeenkomstig het Beleidsplan 1993-1996 gaan wij ervan uit dat tot en met 1996
jaarlijks f 1,5 miljoen in de algemene reserve wordt gestort. De algemene reserve
beweegt zich hierna weer tussen de vastgestelde bandbreedte van f 3 miljoen tot
f 10 miljoen.
Wetsvoorstel tot wijziging van de materiële belastingenbepalingen in de gemeente
wet
In het beleidsplan 1993-1996 hebben wij mededeling gedaan van enkele belangrijke
veranderingen op het gebied van de gemeentelijke belastingen, in het bijzonder met
betrekking tot het wetsontwerp "Materiële belastingenbepalingen gemeentewet".
Het ontwerp zal bij een afzonderlijke Invoeringswet in de nieuwe Gemeentewet wor
den geïncorporeerd, dat vermoedelijk op 1 januari 1994 in werking treedt. Met de
inwerkingtreding van de nieuwe Gemeentewet verandert de naam van de "Onroerend-
goedbelastingen" in "Onroerende-zaakbelastingen".
Wetsvoorstel Wet waardering onroerende zaken (W.O.Z.)
Deze wet, thans in behandeling bij de 2e Kamer.geit dat de taxaties voor de onroe
rende-zaakbelastingen mede zullen gelden voor de waterschapsheffingen gebouwd en
voor enkele rijksbelastingen het huurwaardeforfait in de inkomstenbelasting en de
Vermogensbelasting). De gemeenten blijven in de toekomst verantwoordelijk voor de
uitvoering van de waardebepaling (taxaties).
Voor het gebruik door andere overheden van de gemeentelijke gegevens, i.e. de taxa-
tiegegevens voor de onroerende-zaakbelastingen zullen de waterschappen en het Rijk
bijdragen in de taxatiekosten en hiermee verband houdende kosten. De kostenverdeling
gemeenten, waterschappen en rijk wordt met ingang van de inwerkingtreding van de
wet W.O.Z. 40 30 30. Dit betekent dus, dat de aan het taxeren verbonden kosten
straks voor 60% worden gedekt door de waterschappen c.q. het Rijk, hetgeen in begin
sel leidt tot een kostenbesparing voor de gemeente(n). Hier staat tegenover, dat de
gemeente(n) extra kosten moeten maken voor het uitleveren van gegevens. Omdat de
wet W.O.Z. hoge eisen stelt aan de taxaties en omdat de taxaties zullen gelden voor een
periode van 4 jaren (in plaats van 5 jaren) moet bovendien rekening worden gehouden
met hogere kosten terzake. Vooralsnog gaan wij er van uit, dat de regeling budgettair-
neutraal verloopt.
Wij verwachten, dat de wet in werking treedt uiterlijk op 1 januari 1996.
Vooruitlopend op de wet W.O.Z. zullen de Friese waterschappen reeds met ingang van
1994 gebruik maken van de gemeentelijke gegevens.
Wij zullen de Commissie voor de Middelen inlichten, zodra er inzicht ontstaat in de
meerkosten c.q. mecr-baten als gevolg van het uitwisselen van gegevens aan de water
schappen en het Rijk.
Financieel-economisch beleid
35
Raming opbrengsten onroerende-zaakbelastingen
Ons beleid is erop gericht de tarieven voor de onroerende-zaakbelastingen niet verder
te verhogen dan een trendmatige verhoging voor gestegen lonen en prijzen. De trendma
tige verhoging baseren wij op de verwachte stijging van het prijsindexcijfer voor gezins
consumptie volgens het C.B.S.. Achteraf gebleken wijziging in de stijgings-percentages
worden in een volgend belastingjaar gecorrigeerd.
Op basis van deze uitgangspunten houden wij thans rekening met een veronderstelde
prijsstijging van 4%. Dit percentage wordt gecorrigeerd in verband met de prijsontwik
kelingen in voorgaande jaren. Per saldo stijgen de tarieven in 1994 met rond 4,2%.
Voor de jaren 1995 t/m 1997 is uitgegaan van een stijging met 3,7%.
In onze belastingvoorstellen 1994 komen wij met nadere gegevens aan de hand van de
dan bekende percentage van het prijsindexcijfer voor gezinsconsumptie c.q. over de
tariefopbouw.
Rechten en leges
Met betrekking tot de tarieven voor rechten en leges streven wij naar volledige kos
tendekking, waarbij rekening moet worden gehouden met het navolgende.
Met ingang van 1 januari 1994 moet worden voldaan aan de Wet van 3 juli 1989, hou
dende wijziging van de gemeentewet op het stuk der belastingen (limitering onroerend-
goedbelastingen, leges en rechten, Slb. 1989, 302).
Deze wet houdt o.m. in het vervallen van de matige winst bij leges en rechten. Met
ingang van 1 januari 1994 mogen de geraamde opbrengsten voor leges en rechten (bijv.
rioolrechten, reinigingsrechten enz.) niet langer uitgaan boven de gemeentelijke uitga
ven terzake. Dit betekent dus, dat de tarieven maximaal kostendekkend mogen zijn.
Voor het bepalen van de maximale belastingcapaciteit van een bepaalde heffing is er
thans aanleiding na te gaan welke kosten aan een bepaalde dienst kunnen worden toege
rekend. In het kader van ons streven te komen tot de opzet van een produktenbegroting
hebben wij enkele tot nu toe niet meegenomen kostencomponenten toegerekend aan de
rioolrechten en de afvalstoffenheffing. Het gaat hier om een deel van de kosten van de
veegdienst en de kosten voor het verwijderen van zwerfvuil. Het toerekenen van een
deel van deze kosten aan de rioolrechten resp, de afvalstoffenheffing leidt tot een extra
tariefstijging. Op basis van de geraamde uitgaven in de ontwerpbegroting 1994 en reke
ning houdend met de hiervoor genoemde kostentoerekening verwachten wij, dat de kos
ten voor de rioolrechten toenemen met rond f 1.100.000,-, hetgeen leidt tot een geraam
de tariefstijging van rond f 25,- per eigendom (het huidige tarief per eigendom is
f 71,-). De kosten voor de afval-stoffenheffing nemen toe met rond f 1.000.000,-, het
geen leidt tot een geraamde tariefstijging van f 27,- (het huidige tarief is f 342,60).
Mogelijke consequenties voor andere rechten en leges, zullen wij aangeven in onze
belastingvoorstellen 1994.
Kwijtscheldingsbeleid
In het beleidsplan 1993-1996 hebben wij de voorstellen tot normering van de woon
lasten en de daartegen van gemeentezijde aangevoerde bezwaren gemeld.
Door de strakkere normen komen thans minder personen in aanmerking voor gehele
dan wel gedeeltelijke kwijtschelding van belastingschuld.
Financieel-economisch beleid