Bij die voorzieningen gaat het om een heel breed palet, variërend van de winkelfunctie, de
sportvoorzieningen (betaald voetbal, ijshal, e.d.), de culturele voorzieningen (theaters, musea, exposities,
instituten voor creatieve vorming etc.), voortgezet en hoger onderwijs, provinciaal werkende
organisaties (ANWB, Kamer van Koophandel, Prov. Bibliotheek enz. enz.) tot medische voorzieningen
(topziekenhuis), uitgaansvoorzieningen, recreatie (Blauwe Golf, Groene Ster) aan toe. De maat
schappelijke samenhang tussen woning- en arbeidsmarkt en voorzieningen binnen een groot deel van
het Stadsgewest is dus evident. Dat komt ook tot uitdrukking in de hoge kosten die de gemeente
Leeuwarden heeft om de infrastructuur op peil te houden. Een infrastructuur die nodig is om de
tienduizenden dagelijkse pendelaars tussen Leeuwarden en omliggende dorpen in staat te stellen hun
plaats van bestemming in de gemeente te bereiken of te verlaten. Anderzijds is er kostbare
infrastructuur nodig om het ook al snelgroeiende autoverkeer, dat de gemeente niet als bestemming
heeft, om de gemeente heen te leiden. Het overgrote deel van eerdergenoemde voorzieningen vergt forse
overheidsinvesteringen. Dan hebben we het niet alleen over de instandhouding exploitatie maar ook
over investeringen die nodig zijn om de voorzieningen aan de eisen des tijds aan te passen dan wel om
nieuwe, eigentijdse voorzieningen te creëren.
Al deze voorzieningen hebben niet alleen een functie voor het dagelijkse leven van hen die in het
Stadsgewest Leeuwarden wonen maar zijn ook van cruciaal belang als factoren die het
vestigingsklimaat van het Stadsgewest Leeuwarden bepalen. En daarmee de mate waarin toekomstige
inwoners van het Stadsgewest in Leeuwarden hun brood kunnen verdienen. Als we het hebben over
"vestigingsklimaat" in een gemeente als Leeuwarden met één-vierde van de Friese werkgelegenheid,
gaat het om méér dan voorzieningen alleen. Dan gaat het ook om de ontwikkeling van attractieve
bedrijfslocaties, een offensief acquisitiebeleid enz. enz. Behoud en versterking van genoemde
voorzieningen zijn op zijn minst een regionaal belang. Dus een belang van zowel de inwoners van Leeu
warden als van het stadsgewestelijke gebied dat op deze voorzieningen rechtstreeks is aangewezen. Het
is ook in het belang van beide categorieën gebruikers dat - om al deze voorzieningen op peil te houden
en te vernieuwen - er voortdurend geïnvesteerd wordt.
Voor zowel het behoud van voorzieningen als voor die investeringen is nodig dat er voldoende
bevolkingsdraagvlak is. We doelen hier op "draagvlak" in meerdere betekenissen. Niet alleen in
financiële zin maar ook in termen van zeggenschap. Het is een democratische wenselijkheid van de
eerste orde dat degenen die gebruikmaken van door de gemeenschap betaalde voorzieningen ook als
staatsburger kunnen meepraten over belangrijke vragen als: moeten die voorzieningen gehandhaafd (zo
ja, tegen welke prijs met welke kwaliteit) dan wel afgestoten worden, welke nieuwe voorzieningen
moeten er met welke prioriteit komen enz.
Er moet kortom een duidelijke relatie zijn tussen maatschappelijke samenhang van een gebied (wonen,
werken, recreëren enz.) en de bestuurlijke organisatie in dat gebied, inclusief de schaal waarop dat
bestuur zich afspeelt. Is die relatie niet duidelijk of zelfs afwezig, dan is er geen effectief bestuur te
voeren. Het eerdergenoemde proces van maatschappelijke schaalvergroting stoorde zich absoluut niet
aan historisch bepaalde gemeentegrenzen. Integendeel: ook in Leeuwarden neemt de betrokkenheid
tussen centrumstad en onmiddellijke omgeving als het gaat om wonen, werken, voorzieningen en
verkeer alsmaar toe. Een belangrijk gevolg van deze maatschappelijke ontwikkeling was dat - zeker bij
grote steden en bij de stadsgewesten - een integrale aanpak van de problemen op lokaal niveau nodiger
dan ooit is geworden maar tegelijk door de achterhaalde bestuurlijke organisatie ernstig bemoeilijkt
wordt.
Ook in de regio Leeuwarden begon deze bestuurlijke problematiek te knellen. Men probeerde de
regionale problematiek in een maatschappelijk samenhangend gebied op te lossen door
intergemeentelijke samenwerking. In het Stadsgewest Leeuwarden werd daartoe het Overlegplatform
Stadsgewest Leeuwarden in het leven geroepen. De vraag die bij dit project moet worden beantwoord
is of daarmee daadwerkelijk een slagvaardig en integraal beleid dichterbij is gebracht. Maar niet
minder belangrijk is de vraag of deze bestuurlijke constructie voldoet aan de uitgangspunten van het
project, waaronder de bevordering van doelmatig, doorzichtig en integraal bestuur.
Reacticnota "De Leeuwarder visie op de notitie Tuskenspul".
6
42. De notitie Tuskenspul in relatie tot het Stadsgewest Leeuwarden.
Met de zojuist aangegeven vragen belanden we bij een kernvraagstuk van het project Bestuurlijke
Vernieuwing. De werkgroep Bestuurlijke Vernieuwing had het op 14 juni 1993 bij het rechte eind toen
ze in de notitie "Aanzet en richting" constateerde: "De kern van de [bestuurlijke] problematiek is dat
de bestuurlijke organisatie in Friesland niet meer in alle opzichten past bij de schaal waarop
overheidstaken het beste kunnen worden uitgeoefend" (blz. 3). Hierbij werd zonder twijfel gedoeld op
de maatschappelijke schaalvergrotingsprocessen die zich in Friesland en elders al sinds vele jaren
voordoen.
Dat kernvraagstuk doet zich in Friesland in ieder geval het meest pregnant voor binnen het
Stadsgewest Leeuwarden. Niet voor niets stond vanaf het begin vast dat de processen van maat
schappelijke samenhang en schaalvergroting enerzijds en de bestuurlijke organisatie binnen het
Stadsgewest anderzijds "een voornaam agendapunt" moesten zijn bij dit project.
Weliswaar is met het oog op deze problematiek het Overlegplatform Stadsgewest Leeuwarden in het
leven geroepen maar als we het functioneren van het Stadsgewest afzetten tegen de uitgangspunten van
het project Bestuurlijke Vernieuwing, dan constateren wij het volgende.
Doelmatigheid: Een Overlegplatform voor het Stadsgewest is altijd beter dan helemaal geen overleg.
Maar dat wil nog niet zeggen dat er sprake is van een optimale bestuursconstructie, waarbij de grote
problemen binnen het Stadsgewest voortvarend worden aangepakt. Immers: er blijft sprake van een
overlegplatform dat slechts op basis van vrijwillige medewerking van alle betrokkenen in staat is wat te
bereiken. Het platform heeft geen eigen bevoegdheden en kan geen van de betrokkenen dwingen om
aan grote stadsgewestelijke projecten prioriteit te geven. Het gevolg is dan ook dat er sprake is van
stroperigheid in procedures en dat het accent heeft gelegen op kleinschalige projecten, terwijl de kracht
van het Stadsgewest juist zou moeten liggen in het totstandbrengen van grootschaliger,
grensoverschrijdende projecten. Dit is ontleend aan de evaluatie van het Stadsgewest zelf (1994). Tevens
wordt daarin geconcludeerd dat "de interne eenheid nog te veel ontbreekt, waardoor er onvoldoende
draagvlak is voor een gezamenlijk optreden". Daarmee hangt weer samen dat het overlegplatform
nauwelijks over eigen investeringsmiddelen beschikt. Een essentiële constatering in de evaluatie is de
volgende:
"De concurrentie tussen de Stadsgewestgemeenten onderling krijgt meer aandacht dan de
concurrentiepositie van het Stadsgewest als geheel". En om dit laatste was het bij de Ontwikkelingsvisie
voor het Stadsgewest allemaal begonnen...
"De conclusie kan dan ook moeilijk anders zijn dan dat het functioneren van het Stadsgewest
||weliswaar een stapje vooruit betekent ten opzichte van de vroegere situatie maar dat de "huidige con
structie voor het overige moeilijk kan worden gekwalificeerd als "versterking van ||de doelmatigheid
van het bestuur".
Doorzichtigheid van bestuur. In het overlegplatform zijn zowel de gemeenten als de provincie, die op
dit terrein een nuttige wegbereidersrol heeft vervuld, vertegenwoordigd. Tegelijk leidt de provinciale
vertegenwoordiging tot een "pettenprobleem". In zijn algemeenheid geldt dat de provincie niet kiest
voor een concentratiebeleid. De provincie onderstreept in stadsgewestelijk kader wel de noodzaak van
versterking van het productiemilieu maar komt via andere kaders met initiatieven naar buiten die daar
moeilijk mee te rijmen zijn (het - alsnog geschrapte - plan Goattum bij Grou, de afwachtende
opstelling m.b.t. het Milieu Technologisch centrum, een lage prioriteit voor de Haak om Leeuwarden
e.d.). Dat draagt niet bij aan doorzichtigheid van het bestuur. Dat geldt ook op het niveau van de
intergemeentelijke samenwerking zelf.
"De conclusie is dan ook dat een hulpconstructie als het overlegplatform weliswaar geen extra
"bestuurslaag in formele zin is maar het draagt niet bij aan versterking van de doorzichtigheid "van
bestuur.
Reactienota "De Leeuwarder visie op de notitie Tuskenspul".
7