Een tweede organisatorische vraag is of het districtsniveau binnen de politieorganisatie gehandhaafd
moet worden. Eén van de uitgangspunten van de IJkpuntennotitie is dat tussenstructuren dienen te
worden opgeheven. Er wordt ook in de notitie nadrukkelijk gekozen voor een organisatorisch model
van twee niveaus nl. een lokaal en een centraal niveau. Wij kunnen ons dan ook voorstellen dat de
districten komen te vervallen
Of de budgettoewijzing daadwerkelijk vorm kan krijgen is ook sterk afhankelijk van de hoogte van het
budget. Naar onze mening zullen wel garanties gegeven moeten worden dat in de toekomst geen lasten
van instandhouding van het politie-apparaat op de gemeente worden afgewenteld. Voorts moet er tegen
gewaakt worden dat de primaire doelstelling van de reorganisatie van de politie, nl. het vergroten van
de doeltreffendheid, doelmatigheid en kwaliteit, niet door het per gemeente fundamenteel verschillend
invullen van hun prioriteiten onderuit wordt gehaald. Ook moet rekening worden gehouden met het
belang van een zekere uniformiteit van de politiezorg en het voldongen feit dat een politiefunctionaris
meer bazen heeft dan alleen de lokale burgemeester. Denk maar aan de Officier van Justitie.
7. Uitspraken omtrent het Milieu.
7.1. De richtinggevende uitspraken.
De Stuurgroep legt de volgende richtinggevende uitspraken voor:
4.1 Om tot een goed samenspel op milieugebied in Friesland te komen, formuleren de betrokken
overheden (gemeenten, waterschap Friesland, provincie, rijk) een gezamenlijk beleidskader. Het
beleidskader bevat, getoetst aan het nationale beleid, de middellange termijndoelstellingen. Het
geeft aan wat van de verschillende actoren verwacht wordt. Binnen aangegeven grenzen moet er
ruimte zijn voor eigen invulling (maatwerk).
4.2 De provincie heeft een regierol bij de totstandkoming van het beleidskader. Provinciale Staten
stellen het vast. In beginsel leggen GS provinciale staten een beleidskader voor waarover
overeenstemming bestaat met de gemeenten, het waterschap en het rijk.
4.3 De vergunningverlening wordt, ervan uitgaande dat aan voorwaarden van kwaliteit en integraliteit
wordt voldaan, bij de gemeenten neergelegd. Gemeenten kunnen, bijvoorbeeld ingeval van
schaalproblemen, de voorbereiding van de vergunningverlening uitbesteden. De voorbereiding van
de vergunningverlening wordt dan door de gemeenten en zo mogelijk het waterschap uitbesteed
aan een gemeenschappelijk op te richten adviserende instantie. Deze organisatie vervult tevens de
beleidsadviserende functie voor de provincie en voor gemeenten die deze taak daaraan opdragen.
Gedurende een zekere periode verplichten zij zich om van deze organisatie diensten af te nemen.
In de nadere concretisering wordt onder meer aandacht besteed aan:
de voorzieningen die de overheden moeten treffen om de opdrachtgevers-rol naar behoren te
vervullen
de een-loketgedachte op milieugebied, in samenhang met de gecoördineerde uitbestedings
structuur
integraliteit van milieubeleid
het draagvlak en de levensvatbaarheid van een gemeenschappelijke milieudienst, die kan
blijken uit een principiële bereidheid van een voldoende aantal gemeenten, de provincie en
mogelijk het waterschap om hun diensten in te brengen.
Reactienota "De Leeuwarder visie op de notitie Tuskenspul".
14
4.4 Wat betreft de uitvoering van de handhaving is (verdere) verbetering in het gecoördineerd optreden
gewenst. Nader zal worden onderzocht of een aparte beheersstructuur, waarin de versnipperd
opererende uitvoeringsdiensten worden ondergebracht, hier een oplossing kan brengen. Uit
gangspunt daarbij is dat de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de onderscheiden bevoegde
gezagen intact blijft. Vergunningverlening door de gemeenten houdt in dat de handhaving
eveneens door de gemeenten geschiedt.
4.5 Om de kwaliteit van de uitvoerende organisaties te bewaken zullen systemen van certificering en
kwaliteitsborging worden ontwikkeld. Overheden die de uitvoerende werkzaamheden in eigen
beheer willen blijven uitvoeren, zullen aan de daaruit voortvloeiende eisen moeten voldoen.
4.6 Als aan de voorwaarden, genoemd in bovenstaande punten, wordt voldaan, blijven de taken die
momenteel op het terrein van de vergunningverlening door de WGR-regio's worden uitgevoerd, tot
de gemeentelijke bevoegdheden behoren. Vergunningverlening die in de huidige situatie bij de
provincie berust, wordt dan een gemeentelijke bevoegdheid.
4.7 Ten aanzien van het milieubeleid is bij uitstek van belang dat provincie en gemeente invulling
geven aan complementair bestuur. Of de overlegstructuur die daarvoor nodig is een uitsluitend
sectoraal (alleen milieu) dan wel een breder werkterrein moet hebben, kan in dit stadium nog niet
worden gezegd.
4.8 De uitwerkingen die onder de punten 4.1 t/m. 4.6 nodig zijn in onderlinge samenhang laten
uitwerken door een kleine projectgroep onder leiding van de projectleider Bestuurlijke
Vernieuwing. Daarbij gebruik te maken van de (overige) inzichten die aan het rapport van Twijn-
stra Gudde kunnen worden ontleend.
In de projectgroep hebben zitting ambtelijke deskundigen van WGR-regio's, gemeenten, provincie,
waterschap en rijk. De projectleider Bestuurlijke Vernieuwing draagt zorg voor het betrekken van
de besturen bij de voorbereidingen. De projectgroep ressorteert onder de Taakgroep WGR.
7.2. Reactie op de uitspraken.
Over Milieu willen wij het volgende opmerken. Ten eerste wordt opgemerkt dat er nog maar één
onderdeel van het milieutaakveld is onderzocht, namelijk de vergunningverleningscyclus. Milieu is
echter breder en wil een volledig beeld worden geschetst, dan dient dit ook te worden onderzocht.
Uiteraard in samenhang met de aanverwante beleidsterreinen. Deze laatste zin betreft de tweede
algemene opmerking, namelijk dat het milieutaakveld niet in relatie tot andere taakvelden is
onderzocht, terwijl het hier om facetbeleid gaat.
Op blz. 11 van de Notitie Tuskenspul onder "algemeen" wordt omwille van de hier eerder beschreven
schaalgrootte problematiek een voorstel gedaan voor een gezamenlijke uitvoeringsorganisatie van
gemeenten en provincie. Wij zijn van mening dat hier de verkeerde volgorde is gekozen, tenzij het
slechts gelezen moet worden als een denkrichting. In uitspraak 4.3. wordt deze oplossing al in principe
vastgelegd waarbij in de nadere concretisering aandacht moet worden besteed aan de opdrachtgeversrol
(aansturing en verantwoording), de één-loketgedachte, integraliteit e.d. Wij zijn van mening dat deze
belangrijke punten eerst moeten worden uitgezocht voordat over het punt van de uitbestedingsorgani
satie uitspraken kunnen worden gedaan. Daarmee wordt de denkrichting door ons overigens niet op
voorhand afgewezen.
Hoewel een dergelijk systeem wel de problematiek van de deskundigheid kan oplossen, dient primair
aan de gemeenten zelf te worden overgelaten of en hoeveel zij van een dergelijke instantie gebruik
willen maken. Het is immers de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag hoe zij de taak wil
uitvoeren, mits zij maar kan voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen.
Reactienota "De Leeuwarder visie op de notitie Tuskenspul".
15