INLEIDING Op 1 oktober 1994 zijn er wijzigingen opgetreden in de regels met betrek king tot de vrijlatingsbepalingen in de Algemene Bijstandswet ABW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen IOAZ). Het Bijstandsbesluit landelijke normering Bin), het Inkomensbesluit IOAW en de Wet op de loonbelasting 1964 zijn eveneens aangepast. Een en ander is vastgelegd in de Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing TWSSV). Met de invoering van de wetswijziging zijn de bepalingen inzake de gedeeltelijke vrijlating van arbeidsinkomsten in de ABW, de IOAW en de IOAZ vervallen. Thans dienen alle inkomsten volledig in mindering te worden gebracht op de uitkering. Tevens kan bij het inwerkingtreden van de TWSSV geen rekening meer worden gehouden met de buitengewone verwervingskosten. Deze kosten worden niet meer in mindering gebracht op de arbeidsinkomsten. In plaats hiervan worden gemeenten in de gelegenheid gesteld om zelf invulling te geven aan een uitstroom-incentive beleid om uitkeringsgerech tigden gerichter toe te leiden naar deelname aan het arbeidsproces. Reden voor de decentralisatie van de vrijlatingsbepalingen is het inzicht dat onderzoek "Prikkels in de bijstand" heeft uitgewezen dat de huidige regelingen geen aantoonbaar effect hebben op het bevorderen van de deelname aan het arbeidsproces. De van de vrijlatingsfaciliteit uitgaande stimulansen tot uitkeringsonafhankelijkheid zijn te algemeen en onvoldoen de op de individuele en lokale situatie toegespitst. Daardoor heeft de faciliteit een te ongerichte werking. De verwachting is dat met een meer selectieve toepassing op gemeentelijk niveau betere resultaten kunnen worden bereikt. Voor wat betreft de faciliteit inzake de vergoeding van de buitengewone verwervingskosten is gebleken dat de mate waarin het uitblijven van een tegemoetkoming in deze kosten een negatieve invloed heeft op werkaanvaarding, in hoge mate afhankelijk is van de plaatselijke en individuele omstandigheden en mogelijkheden. Regelgeving op centraal niveau biedt hierin geen oplossing. In het vervolg van deze nota wordt ingegaan op de huidige situatie van de vrijlatingsbepaling en de buitengewone verwervingskosten. Hoofdstuk 3 behandelt de aard en inhoud van de nieuwe regelgeving. In hoofdstuk 4 komt het beleidskader voor het gemeentelijke uitstroom-incentive beleid aan de orde. In de 3 daaropvolgende hoofdstukken worden concrete voor stellen uitgewerkt. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 en 9 ingegaan op de uitvoering en de financiële consequenties van de beleidsvoorstellen. 1

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1995 | | pagina 32