bijstandsnorm;
de vrijlatingstermijn is verstreken;
de gemeente een eigen uitstroom-incentive beleid heeft vastgesteld
en toegepast.
Naar de letter van de wet wordt de landelijke overgangsregeling beëindigd
op het moment dat het gemeentelijk beleid in werking treedt. Daarbij is
het mogelijk dat bepaalde doelgroepen niet meer voor vrijlating in aanmer
king komen. De regering gaat er vanuit dat de gemeente een "adequate"
overgangsregeling treft voor deze uitkeringsgerechtigden. Er wordt verder
geen nadere invulling aan de term "adequate overgangsregeling". Dit is ter
beoordeling van de gemeente zelf.
3.9. De financieringssystematiek
De middelen die ten gevolge van de afschaffing van de vrijlatingsbepalin
gen vrijkomen worden aan gemeenten beschikbaar gesteld via het landelij
ke Fonds Sociale Vernieuwing.
Via het Fonds Sociale Vernieuwing wordt ten behoeve van het uitstroom-
incentive beleid op jaarbasis een bedrag f 150 miljoen beschikbaar gesteld.
Dit bedrag bestaat uit een rijksaandeel en een gemeentelijk aandeel van
respectievelijk f 135 miljoen en f 15 miljoen. In dit bedrag is tevens f 6
miljoen inbegrepen voor de buitengewone verwervingskosten.
Het gedecentraliseerde budget zal jaarlijks conform de systematiek van de
Sociale Vernieuwing worden geïndexeerd, maar wordt niet aangepast aan
de toekomstige volume-ontwikkelingen.
Het landelijk budget wordt middels de verdeelsleutel van de Sociale
Vernieuwing over de gemeenten verdeeld. Een en ander houdt in dat er in
1994 een bedrag van f 429.000,-- aan het gemeentelijke Fonds Sociale
Vernieuwing is toegevoegd. In 1995 ontvangt de gemeente Leeuwarden als
gevolg van het afschaffen van de vrijlatingsbepalingen een bedrag van
ongeveer f 1.700.000,—.
Bij de hoogte van het beschikbaar gestelde budget kan een aantal kantte
keningen worden geplaatst.
Er is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat "werkaanvaar-
dingspremies" fiscaal belast zijn. Hetgeen betekent dat een deel van
het budget wordt afgedragen aan de fiscus en dus feitelijk niet kan
worden ingezet ten behoeve van het uitstroom-incentive beleid.
Tevens is bij het vaststellen van het budget geen rekening gehouden
met eventueel te verstrekken scholings- en opleidingspremies. Het
budget is namelijk gebaseerd op het tot 1 oktober 1994 vigerende
vrijlatingsbeleid.
8
Voorts is er bij het vaststellen van het budget geen rekening gehou
den met de meerkosten van de beleidsintensivering en de noodzakelij
ke uitvoering van een overgangsregeling.
Voorgaande kanttekeningen hebben tot gevolg dat de feitelijke financiële
beleidsruimte beperkt is. Wel kan er ruimte worden gecreëerd door de
inzet van extra middelen of door het selectiever toepassen van de midde
len.