verwerven van arbeid waar mogelijk wordt gestimuleerd en de mate waarin niet arbeidsmarktgericht gedrag wordt ontmoedigd afhankelijk is van de situatie op de lokale arbeidsmarkt. Van de eigen verantwoordelijkheid worden uitkeringsgerechtigden alleen ontslagen als van de betrokkene om redenen van medische, sociale of andere aard redelijkerwijs niet kan worden gevergd die maatschappelijke verplichting waar te maken. De uitkeringsgerechtigde dient in zo'n situatie te kunnen rekenen op een adequaat niveau van (inkomens) bescherming. De ontwikkeling van een uitstroom-incentive beleid sluit aan op het wetsvoorstel van de herziene ABW. Eén van de doelstellingen van de ABW "nieuwe stijl" is het versterken van de activerende werking van de Bij standswet. Inzet is dat uitkeringsgerechtigden worden aangesproken op hun mogelijkheden om betaald werk te verrichten. Zo zal in de toekomst bij gehuwden of ongehuwd samenwonenden aan beide partners worden ge vraagd om zich in te spannen bij het vinden van betaalde arbeid. Ook ten aanzien van de alleenstaande ouder is het streven gericht op het in een vroeg stadium verbeteren van de arbeidsmarktpositie. Met name voor deze groep is het ontwikkelen van flankerend beleid in de vorm van kinderop vang van belang om betaalde arbeid te combineren met de zorg voor kinderen. Tevens is het de bedoeling van de herziene ABW om een betere afstemming te bewerkstelligen tussen de bijstand en de individuele uitke ringsgerechtigde. Maatwerk is hierbij het sleutelwoord. Om deze maat werkbenadering te kunnen toepassen, wordt aan de gemeente steeds meer beleidsruimte gegeven. De gemeente beschikt over diverse instrumenten om inhoud te geven aan het bevorderen van de arbeidsmarktparticipatie van de uitkeringsgerech tigden. Het toepassen van opvang en begeleiding. Bekostigen van arbeidsmarkt-relevante scholing. Verruiming van de werkervaring. Toepassen van financiële prikkels. Bij het activeren van uitkeringsgerechtigden dient er echter ook rekening te worden gehouden met de zogenaamde "sociaal-financiële belemmerin gen". Het gaat daarbij veelal om belemmeringen zoals de zorg voor kinderen, reiskosten en de "poverty-trap". Een persoon die werk aanvaardt kan worden geconfronteerd met kosten, die samenhangen met het verrich ten van arbeid en die veelal voor eigen rekening moet worden genomen. Het aanvaarden van een betaalde baan kan zo een achteruitgang betekenen in het besteedbaar inkomen (poverty-trap), doordat inkomensafhankelijke voorzieningen bij hoger inkomen minder worden (huursubsidie) of zelfs vervallen (minimabeleid). Voorkomen moet worden dat dergelijke kosten de overgang van uitkering naar arbeid bemoeilijken. Daarom is het noodzakelijk om voorwaarden te scheppen die dergelijke financiële belemmeringen beperken. De praktijk wijst uit dat het veelal gaat om het bieden van kinderopvang-faciliteiten of het vergoeden van de reiskosten. De beperking van financiële belemmeringen (bijvoorbeeld vergoeden van de reiskosten) leidt veelal tot een inkomensverbetering en stimuleert uitkeringsgerechtigden tot het verlaten van de uitkeringssitua tie. Dergelijke financiële prikkels dienen uiteraard een incidenteel of tijdelijk karakter te hebben. Daarmee wordt voorkomen dat de regeling in strijd is met het van rijkswege geformuleerde inkomensbeleid. Het effectief toepassen van voorgaande instrumenten vereist kennis van de situatie waarin uitkeringsgerechtigden verkeren. Het gaat daarbij niet alleen om kennis van de arbeidsmarktpositie. Ook de houding van de uitkeringsgerechtigde ten opzichte van arbeid en het arbeidsmarktgedrag zijn van belang. Uit de praktijk blijkt dat het uitstroom-incentive beleid veelal gericht zal moeten zijn op de bevordering van de arbeidsmarktparti cipatie van uitkeringsgerechtigden met geringe tot slechte kansen op de arbeidsmarkt. Velen zijn namelijk uitstekend in staat hun eigen weg te vinden op de arbeidsmarkt. Voor deze groep behoeven in het kader van het uitstroom-incentive beleid geen extra instrumenten te worden ingezet. Inspelend op de toekomstige wijzigingen binnen de ABW zou het beleid zich kunnen richten op activiteiten welke betrekking hebben op: het in een vroeg stadium tot stand brengen van het contact met de arbeidsmarkt van uitkeringsgerechtigden van wie in de toekomst arbeidsmarktparticipatie in vol- of deeltijd wordt verwacht; het behoud van het contact met de arbeidsmarkt door uitkeringsge rechtigden van wie wordt verwacht dat zij gedeeltelijk beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Het beleid zal zich richten op de minder kansrijken. Voor deze uitkerings gerechtigden geldt veelal dat zij over onvoldoende kwalificaties (opleiding, werkervaring) beschikken, hetgeen vaak ook tot meerdere afwijzingen heeft geleid. Vaak leidt dit tot een berusting in hun situatie, waardoor zij weinig initiatieven vertonen om op eigen kracht een baan te vinden (geen arbeidsmotivatie/geen zoekgedrag). Uitkeringsgerechtigden kunnen het gevoel krijgen nutteloos te zijn, hetgeen isolement tot gevolg kan heb ben. Langdurig uitkeringsafhankelijk zijn lijkt zodoende te werken als een neerwaartse spiraal. Gegeven de verscheidenheid van instrumenten en de uiteenlopende arbeids marktpositie en individuele situatie van de uitkeringsgerechtigde, is een maatoplossing gewenst. Dergelijke individuele benadering is arbeidsintensief en kostbaar. Doelma tige inzet van de, veelal schaarse, gemeentelijke middelen, de voorspel baarheid van de gemeentelijke uitvoering en de beheersing van het uitvoe ringsproces maken een categoriale benadering als beleidsoptie aantrekke lijk. 11 12

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1995 | | pagina 39