5.
DE PLAATSELIJKE OVERGANGSREGELING
5.1. Inleiding
De landelijke wetgever acht het noodzakelijk om aan uitkeringsgerechtig
den die ten tijde van het inwerkingtreden van de nieuwe regelgeving
gebruikmaken van de vrijlatingsfaciliteit inkomensbescherming te bieden.
Op grond van de TWSSV is de gemeente verplicht de oude vrijlating om te
zetten in een premie die voor wat betreft de hoogte identiek is aan het
vrij te laten bedrag. Deze, door het rijk opgelegde, overgangsregeling geldt
voor zolang de gemeente nog niet een eigen uitstroom-incentive beleid
heeft geformuleerd.
Daarnaast gaat het rijk er vanuit, dat de gemeente bij het in uitvoering
nemen van een eigen beleid een adequate overgangsregeling zal treffen
voor de uitkeringsgerechtigden die niet tot de doelgroep van het uit
stroom-incentive beleid behoren. Het is aan de gemeente zelf om te
bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan deze plaatselijke
overgangsregeling.
5.2. Voorstel plaatselijke overgangsregeling
Aan de plaatselijke overgangsregeling stelt de wetgever de eis van een
adequate inkomensbescherming. Binnen de sociale zekerheid wordt vaak op
een tweetal manieren vorm gegeven aan bescherming van "oude rechten":
de zogenaamde uitsterfconstructie of een afbouwregeling.
Bij de uitsterfconstructie worden de rechten gerespecteerd zolang recht
bestaat volgens de oude regels. Aldus wordt een maximale inkomensbe
scherming geboden.
Bij de afbouwregeling worden de verworven rechten in fasen binnen een
relatief korte termijn - veelal 6 a 12 maanden - stapsgewijs verminderd en
uiteindelijk ingetrokken. Deze middelen kunnen dan worden ingezet ten
behoeve van het in uitvoering nemen van het uitstroom-incentive beleid.
Gelet op de motieven welke hebben geleid tot de afschaffing van de
vrijlatingsfaciliteit is het streven naar het op korte termijn realiseren van
de doelstelling van het uitstroom-incentive beleid wenselijk. Echter,
rekening houdend met de maatschappelijke en politieke realiteit, alsmede
het gegeven dat het uitstroom-incentive beleid het karakter heeft van een
groeimodel wat gaandeweg verder wordt uitgebouwd, wordt voorgesteld
om - evenals de landelijke overgangsregeling - te kiezen voor een maxima
le inkomensbescherming. Bij de invulling van de eigen overgangsregeling
kan dus aansluiting worden gezocht bij hetgeen in de landelijke overgangs
regeling is bepaald. Bij het vormgeven van de plaatselijke overgangsrege
ling wordt wel gestreefd naar een betere afstemming van het overgangs
recht op voorheen bestaande gemeentelijke interpretaties van de vrijla
tingsregeling.
15