De opdracht tot evaluatie van het gemeentelijk minimabeleid heeft de commissie geconcre
tiseerd in de opdracht tot het evalueren van de verschillende instrumenten die deel uitmaken
van het Leeuwarden minimabeleid:
Bijzondere bijstand/Noodfonds
Kwijtscheldingsbeleid
Fonds Maatschappelijke Activiteiten (FMA)
Schuldhulpverlening
Fiatteringsbeleid
Voorlichting
In hoofdstuk 3 worden deze instrumenten beschreven.
De commissie diende na te gaan in hoeverre deze instrumenten doeltreffend zijn en welke
knelpunten in de uitvoering van de desbetreffende beleidsinstrumenten zich voordoen.
"Doeltreffendheid" heeft niet alleen te maken met de mate waarin minima daadwerkelijk een
beroep doen op de voorzieningen die inherent zijn aan de instrumenten, maar ook met de mate
waarin de voorzieningen zijn afgestemd op de behoeften en wensen van minima. Een intensief
gebruik van een bepaalde voorziening sluit immers niet uit dat met een aanpassing van die
voorziening meer tegemoet wordt gekomen aan de wensen en behoeften van cliënten.
Doeltreffende voorzieningen moeten bovendien voldoende afgestemd zijn op (de gevolgen)
van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen die voor de doelgroep relevant zijn.
Uit deze taakstelling valt af te leiden dat de evaluatiecommissie zich niet heeft bezig gehouden
met de evaluatie van (onderdelen) van het werkgelegenheidsbeleid dat gericht is op toeleiding
naar de arbeidsmarkt van langdurig werklozen. De commissie onderschrijft het enorme belang
van werkgelegenheid als remedie tegen armoede, maar het werkgelegenheidsbeleid is inmid
dels te veelomvattend om "meegenomen" te worden in een onderzoek naar de werking van
het minimabeleid. Bovendien is minimabeleid vooral bedoeld voor die mensen die langdurig
op een uitkering zijn aangewezen omdat perspectief op betaalde arbeid niet of nauwelijks
aanwezig is. Dit neemt niet weg dat in de aanbevelingen van de evaluatiecommissie en in de
toelichting daarop verwezen wordt naar het uitstroombevorderende werkgelegenheidsbeleid.
Het additionele werkgelegenheidsbeleid zou overigens heel goed een volgende vorm van
beleidsevaluatie kunnen zijn van een commissie uit de raad.
Hoewel de evaluatiecommissie niet geprobeerd heeft de sociaal-emotionele problematiek van
de minima zo goed mogelijk in kaart te brengen, krijgt deze problematiek wel aandacht in het
rapport, vooral vanuit de invalshoek van (dreigend) maatschappelijk isolement van mensen
uit de laagste-inkomensgroepen: sommige voorzieningen in het kader van het minimabeleid
zijn expliciet gericht op het tegengaan van maatschappelijk isolement.
De laatste jaren is er vooral landelijk zeer veel gepubliceerd over de sociale omgeving van
uitkeringsgerechtigden en over de ervaringen van personen die (langdurig) van een uitkering
moeten leven. Deze publikaties heeft de commissie betrokken bij haar werkzaamheden, (zie
voor informatie over deze publikaties de literatuurlijst).
Uitgaande van bovengenoemde taakstelling heeft de commissie een onderzoeksopzet gehan
teerd die ais bijlage aan dit rapport is toegevoegd (zie bijlage 1). Op deze plaats wordt
volstaan met een toelichting op de manier waarop de noodzakelijke gegevens over het
gevoerde minimabeleid zijn verzameld. Die gegevens zijn verzameld aan de hand van een
schriftelijke enquête en open interviews.
De interviews zijn gehouden met de vertegenwoordigers van de volgende organisaties die,
direct of indirect, bij het minimabeleid van de gemeente Leeuwarden betrokken zijn: het
Cliëntenraad van Sociale Zaken, het Leeuwarder Overlegorgaan voor Etnische minderheden
(L.O.V.E.), het Fries WAO-beraad, De Arme Kant van Leeuwarden, Buro Sociaal Raadslieden
(BSR), het Budget Advies Centrum (BAC), het Projekt Overkreditering (PO), de Gemeen
schappelijke Kredietbank Friesland (GKB), de Belangenorganisatie voor mensen met een
uitkering (BLUT). Daarnaast zijn gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de Frigem
en de Leeuwarder woningcorporaties. Tenslotte zijn er uiteraard gesprekken gevoerd met de
directeur van de afdeling Sociale Zaken, de heer O. Herder, en met medewerkers van Sociale
Zaken. De verslagen van deze interviews zijn terug te vinden in bijlage 2. De belangrijkste
punten uit de interviews zijn opgenomen in hoofdstuk 4.
Om de mening en de participatie van de cliënten van Sociale Zaken ten aanzien van het
minimabeleid te horen, heeft de commissie een enquête uitgezet onder 936 cliënten. Deze
enquête bevatte vragen over het minimabeleid, de sociale omgeving en de behandeling van
de cliënten door de medewerkers van Sociale Zaken. Van de 936 uitgezette enquêtes zijn er
368 teruggekomen, de respons was dus ongeveer 40%, voldoende om betrouwbare uitspraken
te kunnen doen.
De enquête is als bijlage 3 aan het rapport toegevoegd. Bijlage 4 omvat het tabellenboek, met
daarin de uitslagen van de enquête. Belangrijke conclusies uit de enquête worden in hoofd
stuk 4. gepresenteerd.
Aan de hand van deze twee onderzoektechnieken is er een goed beeld ontstaan van het
functioneren van het Leeuwarder minimabeleid. De uitkomsten van de onderzoeken en de
geraadpleegde literatuur over het minimabeleid vormen de basis van de aanbevelingen die
in hoofdstuk 5. worden geformuleerd.
Om verwarring te voorkomen worden in deze paragraaf een drietal begrippen gedefinieerd:
Minima:
3
1.3. Toelichting op de taakstelling
1.4. Toelichting op de gevolgde werkwijze
1.5. Begripsbepaling
Huishoudens waarin maar één inkomen binnenkomt ter hoogte van het sociaal
minimum Dat houdt in dat echtparen en samenwonenden 100% van het netto mini
mumloon ontvangen, éénoudergezinnen 90% en alleenstaanden 70% daarvan.