Blad 10
daarvan kan worden vastgelegd wat de capaciteit van de ge
bouwen is op dat moment. Dit is met name van belang als er
een groot verschil is tussen de feitelijke oppervlakte van
een gebouw en het aantal leerlingen dat er volgens de nor
men in zou moeten passen. De nulmeting zou eventueel uitge
breid kunnen worden met een inventarisatie van de onder-
houdstoestand
Bijlage III, deel A, bij de verordening beschrijft een pro
cedure voor de nulmeting.
Er is voor de normering gekozen om het huidige systeem dat
door het rijk gehanteerd wordt, in grote lijnen over te
nemen. Dat betekent voor het primair onderwijs dat zal wor
den aangesloten bij de Bouwbesluiten WBO en ISOVSO, en voor
het voortgezet onderwijs bij het Ruimtebehoeftemodel (RBM)
Dit geschiedt vanuit drie overwegingen. Er is de afgelopen
jaren niet gebleken dat de bouwkundige normering in haar
algemeenheid te ruim of te krap zou zijn. Dat kan in indi
viduele gevallen wel het geval zijn, maar de modelverorde
ning biedt de mogelijkheid tot maatwerk voor die specifieke
omstandigheden. Als algemene norm lijken de huidige normen
dus bruikbaar. Ten tweede dient er rekening mee gehouden te
worden dat de huidige gebouwenvoorraad grotendeels voldoet
aan de huidige normen. Een afwijking daarvan in gemeente
lijke verordeningen zou een hausse aan aanvragen met zich
mee kunnen brengen. Tot slot, in aansluiting hierop, is het
financiële aspect van belang. Het budget dat aan gemeenten
beschikbaar wordt gesteld, is gebaseerd op de huidige nor
men. Een afwijking daarvan zal vermoedelijk eerder een op
waarts dan een neerwaarts effect op de kosten geven.
Het overnemen van de rijksnormen betekent overigens niet
dat daarmee ook de starheid in uitvoering wordt overgeno
men. In de toepassing van de normen zit de mogelijkheid van
maatwerk. Zo wordt ervan uitgegaan dat een schoolbestuur
niet per definitie de normoppervlakte behoeft te realise
ren. Er is ten aanzien van de indeling van een gebouw geko
zen voor minimale eisen, om de vrijheid van een schoolbe
stuur zo groot mogelijk te laten zijn. Wel wordt bijvoor
beeld bepaald wat de minimumoppervlakte van een leslokaal
moet zijn. Dit gebeurt om te waarborgen dat een gebouw ook
functioneel is voor een eventuele nieuwe gebruiker.
Ten aanzien van de financiële normering zijn er twee op
ties: een strikt genormeerde lijn en een offertelijn. Ook
kan een combinatie van beide worden gekozen. De genormeerde
lijn houdt in dat, net als nu, met programma's van eisen
gewerkt wordt, die precies aangeven welk bedrag voor welke
voorziening staat. In de verordening wordt aangegeven hoe
die bedragen bijgesteld worden; uitvoering daarvan is opge
dragen aan burgemeester en wethouders. De offertelijn houdt
in dat het schoolbestuur voor een gewenste voorziening een
aantal offertes vraagt, op basis van vooraf vastgestelde
Blad 11
uitgangspunten. Op basis van de overgelegde offertes stelt
de gemeente het vergoedingsbedrag vast. Met name voor voor
zieningen als aanpassingen en onderhoud kan de offertelijn
uitkomst bieden, vooral als gestreefd wordt naar maatwerk.
Deze voorzieningen zijn immers zo afhankelijk van de speci
fieke omstandigheden van het gebouw, dat ze moeilijk vooraf
te normeren zijn. Die normering is echter wel mogelijk, en
kan met name voor gemeenten met veel scholen een uitkomst
bieden
9. Beoordelings- en urgentiecriteria
Beoordelingscriteria zijn onontbeerlijk voor de vaststel
ling of een verzoek in principe voor bekostiging in aanmer
king komt. Voorbeelden van beoordelingscriteria zijn een
bepaling over met hoeveel leerlingen een school moet
groeien om in aanmerking te komen voor extra ruimte, of een
bepaling dat een prognose moet aantonen dat een bepaald
aantal leerlingen gedurende een bepaald aantal jaren de
school zal bezoeken.
Als voldaan is aan de beoordelingscriteria, wordt aan de
hand van de urgentiecriteria en het beschikbare budget
vastgesteld of een voorziening daadwerkelijk bekostigd
wordt. Omdat als uitgangspunt is gekozen voor één budget
voor alle schoolsoorten, gelden de urgentiecriteria ook
voor alle schoolsoorten. Dat betekent dat is gezocht naar
een methode om verzoeken van verschillende schoolsoorten
onderling vergelijkbaar te maken.
De urgentiecriteria worden onderscheiden in vier hoofdgroe
pen:
1 voorzieningen die nodig zijn om een kwantitatief tekort
op te heffen (te weinig ruimte)
2 voorzieningen die nodig zijn om een adequaat onder-
houdsniveau te handhaven;
3 noodzakelijke aanpassingen aan gebouwen die voortkomen
uit bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen
(Arbo besluit, Bouwbesluit, brandveiligheidsvoorschrif
ten)
4 voorzieningen die wenselijk zijn om kwalitatieve tekor
ten op te heffen die het gevolg zijn van nieuwe onder
wijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aan
passingen (bijvoorbeeld andere indeling gebouw)doch
die als zodanig niet verplicht zijn.
De vier hoofdgroepen moeten vervolgens weer onderscheiden
worden in een aantal subgroepen. Voorbeeld: er zijn in een
bepaald jaar drie verzoeken om uitbreiding. Deze verzoeken
vallen in hoofdgroep 1. Binnen die hoofdgroep moet worden
vastgesteld welke uitbreiding het meest urgent is. Dit kan
bijvoorbeeld door te bepalen dat de school waar relatief de
grootste groei plaatsvindt, de hoogste prioriteit heeft.