Blad 26
toekenning van een vergoeding voor bouwvoorbereiding dient
daardoor buiten het programma te blijven. Het bedrag voor
het programma is immers bestemd voor huisvestingsvoorzie
ningen zoals bedoeld in de wet. Als een zodanige voorzie
ning niet wordt toegekend omdat het bedrag niet voldoende
is, en er wordt wel in dat kader bouwvoorbereiding toege
kend (het kan daarbij om aanmerkelijke bedragen gaan), dan
heeft de aanvrager die wordt afgewezen in beroep een gerede
kans op succes. Het bedrag voor bouwvoorbereiding dient dus
als apart bedrag te worden opgenomen.
Er is wel alles voor te zeggen om, gezien de budgettaire
gevolgen voor de gemeentebegroting in het algemeen en voor
de onderwijshuisvesting in het bijzonder, de beoordeling en
afhandeling van verzoeken om bouwvoorbereiding in procedure
gelijk te schakelen met die voor het programma. Voor deze
benadering is dan ook gekozen in hoofdstuk 4 van de model
verordening. Dit betekent ook dat de raad het orgaan is dat
beslist over het inwilligen van dergelijke verzoeken.
Toekenning van een vergoeding voor bouwvoorbereiding van
een voorziening betekent niet dat de voorziening die met
behulp van deze vergoeding wordt voorbereid per saldo meer
kost dan een soortgelijke voorziening, die zonder een der
gelijke vergoeding geplaatst wordt op het programma. In
feite komt de toekenning van een vergoeding er op neer dat
een deel van de kosten gemoeid met de huisvestingsvoorzie
ning naar voren worden gehaald. Dit betekent ook dat wan
neer een genormeerde vergoeding wordt toegekend ter reali
sering van de huisvestingsvoorziening zelf, de
bouwvoorbereidingsvergoeding dan op de genormeerde vergoe
ding in mindering wordt gebracht.
Dit gebeurt omdat in de normatieve vergoedingsbedragen voor
bouwactiviteiten zoals opgenomen in bijlage IV, deel A, de
kosten van voorbereiding zijn inbegrepen.
De mogelijkheid om een bouwvoorbereidingskrediet aan te
vragen is een nadere concretisering van de in de wet opge
nomen mogelijkheid dat de raad een vergoeding voor bouw
voorbereiding kan toekennen. Bij de bepalingen inzake de
beslissing op dergelijke verzoeken zijn de toetsingscrite
ria aangeduid, omwille van kenbaar bestuur en gelijke be
handeling (zie artikel 27)Daarbij is voorzien in een
financiële weigeringsgrond. Voorts spreekt het voor zich
dat de noodzaak van de voorziening waarvoor de
bouwvoorbereiding is bestemd aanwezig moet zijn. Daarnaast
zal ook, uit oogpunt van een gerichte en effectieve beste
ding van eventueel toe te kennen gelden voor de bouwvoorbe
reiding, een duidelijk perspectief aanwezig moeten zijn:
wanneer de plannen zijn uitgewerkt, moet er ook binnen af
zienbare termijn daadwerkelijk een aanvang mee worden ge
maakt
Dit is niet alleen afhankelijk van de vraag of het bevoegd
gezag in het beoogde jaar de opdracht tot uitvoering kan
verlenen, maar ook van een reële inschatting door de ge
Blad 27
meente of het beoogde project voor dat jaar op een nog vast
te stellen programma kan worden geplaatst. Het verstrekken
van een bouwvoorbereidingskrediet geeft hierop weliswaar
geen recht, maar het is weinig zinvol een dergelijk krediet
toe te kennen en vervolgens bij de daarop volgende - met
behulp van het krediet voorbereide - aanvraag voor plaat
sing op het programma te moeten constateren dat de financi
ële ruimte niet aanwezig is voor de realisering van de
voorziening. Iets dat zich natuurlijk altijd kan voordoen
in geval van onvoorziene tegenvallers op de gemeentebegro
ting
Artikelen 29-36
Medegebruik en verhuur
De artikelen 76 WBO, 84 ISOVSO en 76m WVO geven de opdracht
aan de gemeenteraad om in de huisvestingsverordening een
procedure voor het medegebruik en de verhuur van onderwijs
gebouwen op te nemen. Wat het medegebruik betreft houdt de
opdracht in feite in het vastleggen van de wijze waarop
burgemeester en wethouders met het recht tot het vorderen
van leegstaande ruimten omgaan. Dit vorderingsrecht kan
betrekking hebben op medegebruik ten behoeve van onderwijs
en educatie, maar ook ten behoeve van culturele, maatschap
pelijke of recreatieve doeleinden. Met nadruk zij gemeld
dat het gaat om delen van gebouwen die leegstaan. Indien
het gaat om een gebouw dat in zijn geheel leeg is of komt,
is artikel 37, Einde gebruik gebouwen, van toepassing.
Het vorderingsrecht met betrekking tot gebouwen kan betrek
king hebben op zowel het gebruik tijdens als na de school
tijden. Dit geldt ook voor sportterreinen die in eigendom
zijn van een schoolbestuur voor voortgezet onderwijs. Het
vorderingsrecht beperkt zich dan tot het vorderen ten be
hoeve van ander gebruik dan onderwijsgebruik (bijvoorbeeld
voor sportverenigingen)Het recht van de gemeente om leeg
stand te bestemmen voor ander gebruik strekt zich uit over
de wel en de niet door de gemeente in stand gehouden scho
len. Het sluitstuk van de procedure - het vorderen - vindt
echter niet plaats als het leegstand betreft in een gebouw
van een school die de gemeente zelf in stand houdt. Dat
neemt niet weg dat de criteria die in deze artikelen worden
geformuleerd uiteraard ook gelden voor gebouwen van scholen
die door de gemeente in stand worden gehouden.
Er is gekozen voor een iets verschillende benadering van
medegebruik ten behoeve van onderwijs en medegebruik ten
behoeve van andere activiteiten. Voor medegebruik ten be
hoeve van andere activiteiten mag van burgemeester en wet
houders verlangd worden dat in het overleg met het bevoegd
gezag expliciet, en ten aanzien van met name aangeduide
onderwerpen, de gelegenheid wordt geboden om eventuele wen
sen aangaande het medegebruik te uiten, mede gelet op de
vrijheid van richting en inrichting. Uiteraard bestaat die
gelegenheid ook in het overleg over het onderwijsmedege-