Blad 36 beëindiging van het gebruik van een gebouw. De wettelijke bepalingen over de beëindiging van het gebruik hebben al leen betrekking op niet door de gemeente in stand gehouden scholen. In formele zin zijn de bepalingen over het achter stallig onderhoud dus niet van toepassing op de scholen die door de gemeente in stand worden gehouden. Vanuit het oog punt van gelijke behandeling is dit uiteraard in materiële zin wel het geval. Het volgen van eenzelfde handelwijze ligt dan ook voor de hand. Lid 1 De datum van de beëindiging van het gebruik ligt in formele zin altijd na de datum waarop toepassing is gegeven aan artikel 84 WBO, 88d ISOVSO of 76u WVO. Aan die artikelen wordt toepassing gegeven doordat burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag in een gezamenlijke akte verklaren dat het gebruik van het gebouw beëindigd wordt of, ingeval van een geschil daarover, indien Gedeputeerde Staten daar een beslissing over nemen op verzoek van een der partijen. In materiële zin kan uiteraard sprake zijn van een beëindiging van het gebruik op een tijdstip dat ligt voor toepassing van eerder genoemde artikelen. Van belang is dan echter wel dat de eigendomsoverdracht dan nog niet heeft plaatsgevon den en dat het bevoegd gezag als eigenaar nog steeds ve rantwoordelijk is voor het gebouw. Als datum is gekozen de datum die in de akte die bevoegd gezag en gemeente opstellen wordt genoemd. Als er een ge schil over de akte ontstaat zullen Gedeputeerde Staten een beslissing nemen. In de meeste gevallen zal de datum aan het einde van het schooljaar liggen. Om een en ander inderdaad aan het einde van het schooljaar te kunnen realiseren, is het nodig dat burgemeester en wet houders in een vroegtijdig stadium constateren dat een ge bouw mogelijk niet meer nodig is voor een school. Die con statering kan in de regel plaatsvinden aan de hand van de leerlingtelling van 1 oktober. Als er sprake is van een voorgenomen fusie of opheffing, moet een bevoegd gezag daarvan mededeling doen aan de gemeente ingevolge artikel 5 van de modelverordening. Direct na de telling van 1 okto ber, of na de mededeling van het bevoegd gezag, kan de pro cedure voor de vaststelling van een gezamenlijke akte over het einde van het gebruik in gang worden gezet. Mocht daar over een geschil ontstaan, dan kan gedeputeerde staten om een beslissing worden verzocht. De beslissing van Gedepu teerde Staten is een beschikking, waarop de rechtsbescher ming van de Awb van toepassing is. Of het instellen van beroep in dit geval opschortende werking heeft, is niet eenduidig aan te geven. In het algemeen geldt dat het in stellen van beroep geen opschortende werking heeft, tenzij de wet anders bepaalt. De wet bepaalt dat de eigendoms overdracht, die pas kan plaatsvinden nadat is komen vast te staan dat de school het gebouw blijvend niet meer nodig Blad 37 heeft, niet eerder kan plaatsvinden dan nadat de beslissing van Gedeputeerde Staten onherroepelijk is geworden of nadat door de rechter in beroep is beslist. Ten aanzien van de eigendomsoverdracht heeft het instellen van beroep dus op schortende werking. Ten aanzien van de beslissing of een school heeft opgehouden het gebouw te gebruiken sec, be paalt de wet niets. Ten aanzien van een mogelijk beroep tegen die beslissing zou dus gesteld kunnen worden dat het geen opschortende werking heeft. Mocht blijken dat dat wel zo is, dan kan overwogen worden een voorlopige voorziening bij de president van de rechtbank te vragen indien er spra ke is van spoedeisende omstandigheden. Lid 2 Met achterstallig onderhoud wordt in dit verband bedoeld het onderhoud dat, met het oog op de onderhoudsplicht van een bevoegd gezag, al uitgevoerd had moeten zijn. Het gaat er dus niet om dat een gebouw nog een extra opknapbeurt moet krijgen alvorens het buiten gebruik wordt gesteld. Als bijvoorbeeld de meerjarenonderhoudsplanning aangeeft dat er een schilderbeurt gepland is over één jaar, en uit de schouwing van het gebouw blijkt niet dat dit schilderwerk eigenlijk al had moeten plaatsvinden, dan is er geen sprake van achterstallig onderhoud. Het is van belang de staat van het onderhoud op te maken, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden. Alleen voor die tijd kan nog eenduidig worden vastgesteld aan wie het eventueel achterstallig onderhoud is toe te rekenen. Het spreekt voor zich dat het opmaken van de staat van on derhoud achterwege kan blijven indien er geen enkele aan leiding is om te veronderstellen dat er sprake is van ach terstallig onderhoud dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort. Lid 3 De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van bur gemeester en wethouders. Hiervoor kunnen burgemeester en wethouders een ambtenaar met deskundigheid van bouwzaken aanwijzen of een derde, zoals een bouwkundig adviesbureau. Over de inhoud van de opdracht en over de persoon of instantie die dit uitvoert, hebben burgemeester en wethou ders eerst overleg met het betrokken bevoegd gezag. Hiermee wordt voorkomen dat achteraf onnodige discussie c.q. me ningsverschillen ontstaan over de inhoud van de opdracht en over de keuze van de uitvoerder. De positie van burgemees ter en wethouders is in dit kader vergelijkbaar met die van de verhuurder, die bij de opzegging van de huur een inven tarisatie maakt van datgene wat voor rekening van de huur der hersteld moet worden. Op grond van artikel 5 kunnen bepaalde inlichtingen van het bevoegd gezag gevraagd wor den. Deze inlichtingen kunnen bijvoorbeeld betrekking heb ben op een meerjarenonderhoudsplanning (indien aanwezig) of

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1996 | | pagina 283