Blad 38 uit bewijsstukken dat er geregeld onderhoud is uitgevoerd. Het spreekt voor zich dat bij het opmaken van de staat van onderhoud overleg plaatsvindt over het tijdstip waarop de schouwing plaatsvindt. Lid 4 Burgemeester en wethouders voeren overleg met het bevoegd gezag over de uitkomsten van de staat van onderhoud. Het bevoegd gezag kan dan aangeven of men het daar wel of niet mee eens is. Als er achterstallig onderhoud is geconsta teerd, geeft het bevoegd gezag in het overleg aan of het bereid is dit alsnog uit te voeren. Er kan ook overeengeko men worden dat het bedrag dat gemoeid is met het achter stallig onderhoud wordt betaald aan de gemeente. Indien partijen geen overeenstemming bereiken, bespreken ze hoe de vervolgprocedure zal zijn. Er kan bijvoorbeeld arbitrage overeengekomen worden, waarbij beide partijen afspreken zich te zullen neerleggen bij de uitkomst daarvan. Burge meester en wethouders kunnen zich ook wenden tot de burger lijke rechter, op grond van het feit dat het bevoegd gezag een onrechtmatige daad heeft gepleegd door zich niet te houden aan de wettelijke opdracht om een gebouw behoorlijk te gebruiken of te onderhouden. Gelet op de kosten en de moeite die dergelijke procedures voor beide partijen met zich meebrengen, verdient het veruit de voorkeur in geza menlijk overleg een oplossing te bereiken. Lid 5 Deze bepaling is opgenomen voor de situatie dat er welis waar een vermoeden over achterstallig onderhoud bestaat, maar er geen reden is om dit nog te laten uitvoeren. Daar van is bijvoorbeeld sprake als het gebouw gesloopt wordt. Artikelen 38 en 39 Gebruik en vergoeding gymnastiekruimte primair onderwijs In de artikelen 38 en 39 zijn het gebruik van en de vergoe ding voor gymnastiekruimten voor het primair onderwijs na der geregeld. De verlegging per 1 januari 1997 van de geldstroom 'materi ele instandhouding gymnastiek' voor het primair onderwies naar de gemeenten via het Gemeentefonds leidt tot de op dracht aan de gemeenteraad om na overleg met de schoolbe sturen voor het onderwijs in lichamelijke opvoeding het aantal klokuren vast te stellen dat ten hoogste per groep leerlingen voor vergoeding in aanmerking komt. Deze wette lijke opdracht is nader uitgewerkt in artikel 38. Aangezien de gemeente belast is met de bepaling van de om vang en de vergoeding van het onderwijsgebruik van gymnastiekruimten en - landelijk bezien - het overgrote deel van de gymnastiekruimten door of vanwege de gemeente worden beheerd, ligt het voor de hand dat de gemeente een coördinerende rol vervult bij de toedeling van dit gebruik. Blad 39 Dit is verder uitgewerkt in artikel 39. Artikel 38 Omvang en vergoeding gebruik Lid 1 In het systeem in het primair onderwijs van voor de invoe ring van de decentralisatie werden de capaciteit en het gebruik van gymnastiekaccommodaties uitgedrukt in een aan tal klokuren onderwijsgebruikIn lid 1 is ervoor gekozen deze systematiek ook na 1 januari 1997 te handhaven. Hier mee wordt voorkomen dat een onnodige breuk optreedt in de van overheidswege bekostigde omvang van het onderwijsge bruik van gymnastiekruimten. De voor de bepaling van het aantal klokuren gymnastiek per schoolweek al voor het basisonderwijs en (voortgezet) spe ciaal onderwijs in het recente verleden ontwikkelde en toe gepaste rekenregels zijn dan ook overgenomen in de verorde ning Hiertoe is in het eerste lid bepaald dat de gemeente voor het basisonderwijs ten hoogste 1,5 klokuur gymnastiek per bovenbouwgroep bekostigt; voor het (voortgezet) speciaal onderwijs is dit ten hoogste 2,25 klokuur per bovenbouw- groep. In een specifiek geval is het in het (voortgezet) speciaal onderwijs mogelijk om voor een groep leerlingen jonger dan zes jaar een vergoeding te verkrijgen voor het gebruik van een gymnastiekruimte voor ten hoogste 3,75 klokuren per week. Deze mogelijkheid was al verankerd in de bekostigingsregels zoals deze golden voor 1 januari 1997. De formulering 'ten hoogste' betekent dat de gemeente ook minder klokuren kan bekostigen wanneer op basis van het activiteitenplan van de school het gebruik van de gymnastiekruimte onder dit niveau ligt. De formulering sluit tevens uit dat het gebruik boven deze norm voor be kostiging van gemeentewege in aanmerking komt. De wijze waarop het aantal groepen, waarvan de omvang van het gebruik wordt afgeleid, vastgesteld wordt, is neerge legd in bijlage III, deel B. Voor het basisonderwijs wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 1.2; voor het (voortgezet) speciaal onderwijs naar paragraaf 2.2). Niet uitgesloten is dat de in deze paragrafen opgenomen berekeningswijze op korte termijn nog verandering onder gaat. Dit hangt samen met de vereenvoudiging van het Londo stelsel, die eveneens per 1 januari 1997 ingaat. Als gevolg van deze vereenvoudiging zal de wijze van vaststelling van het aantal groepen dat voor een materiële rijksvergoeding in aanmerking komt verandering ondergaan. De inhoud van deze verandering is nog niet exact bekend. Deze zal uitein delijk worden vastgelegd in een wijziging van de Bekosti gingsbesluiten WBO en ISOVSO. Om bij de gemeentelijke materiële vergoeding voor het gymnastiekonderwijs aanslui ting te houden met de materiële rijksvergoedingen op de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1996 | | pagina 284