Blad 6
heid en de hygiëne van de kamerpanden. Een exploitatie
regeling heeft een heel expliciet en beperkt doel. Een
exploitatieregeling is in beginsel geen instrument om
overlast en hinder tegen te gaan. Indien en voor zover uit
kamerbewoning overlast voortvloeit voor de omwonenden
verschilt de situatie niet wezenlijk van andere bewoning.
Het is primair een zaak van bewoners onderling om in deze
situaties conflicten te voorkomen. Waar conflicten ontstaan
dienen deze via het privaatrecht te worden opgelost. Zo kan
bijvoorbeeld een eigenaar worden aangesproken als hij niet
op wil treden tegen wangedrag van zijn huurders. De taak
van de politie en de gemeente is hier in beginsel niet
anders dan bij andere woonsituaties; juist omdat de taak
dezelfde is, kan op dezelfde wijze een beroep op gemeente
en politie worden gedaan. Wij verwijzen hier overigens naar
hetgeen over "overlast" is vermeld in de nota behorend bij
ons besluit van 2 juni 1997 (voor u ter inzage gelegd; zie
punt 4
Aantal bewoners
Bij de vaststelling van de Huisvestingsverordening 1996 is
gesproken over de vraag bij hoeveel bewoners er een omzet
tingsvergunning nodig zou zijn en vooral over de vraag bij
hoeveel bewoners een exploitatieregeling noodzakelijk werd
geacht. In de bijgaande voorstellen wordt uitgegaan van
zowel de omvang van het pand (aantal verblijfseenheden) als
van een aantal bewoners. Wij stellen u voor bij 3 of meer
bewoners een omzettings- en exploitatievergunning te eisen;
bij 2 bewoners kan er licht sprake zijn van een huishouden.
Corporaties
In de kamerverhuur wordt een bijzondere plaats ingenomen
door de corporaties. De corporaties zijn als verhuurder
niet op een lijn te stellen met particuliere verhuurders;
zij zijn uit hun aard beter toegerust voor het voeren van
een systematisch beleid ten aanzien van de huurders en voor
een planmatig onderhoud. Toch achten wij het wenselijk om
ook ten aanzien van de kamergewijze verhuur door corpora
ties de vinger aan de pols te houden. Daarom stellen wij u
voor ten aanzien van corporaties het volgende beleid te
voeren
Registratie:
De kamerverhuurpanden van de corporaties worden op
dezelfde wijze geregistreerd als particuliere panden.
Huisvestingsverordening:
Hier willen wij onderscheid maken tussen complexen en
andere kamerverhuurpanden. Voor complexen (dit begrip
zou in overleg met de corporaties moeten worden
gedefinieerd) dienen de corporaties afspraken te maken
met de gemeente.
Blad 7
Het mag niet zo zijn dat de gemeente geen greep heeft op
een ingrijpende gebruiksverandering van complexen. Bij
het maken van afspraken kan dan door de gemeente worden
gewogen welke belangen bij de voorgestelde omzetting in
het geding zijn en afhankelijk daarvan al dan niet
instemmen met de gebruiksverandering. Bij andere wonin
gen dan complexen dienen de corporaties vergunning aan
te vragen. Een vergunningsaanvraag wordt onderworpen aan
dezelfde procedure als een aanvraag van een particulier,
inclusief publicatie van de aanvraag en de mogelijkheid
van omwonenden daartegen bezwaren kenbaar te maken.
Exploitatieregeling:
Wij stellen voor de exploitatieregeling formeel niet toe
te passen voor de corporaties. In plaats daarvan willen
wij in het kader van een BBSH- (deelconvenant een voor
alle kamerpanden van de corporaties geldende afspraak
maken, waarbij de corporaties zich verplichten bij de
inrichting en het onderhoud van deze panden de in de
exploitatieregeling opgenomen eisen na te leven. Bij
deze afspraak zal speciaal aandacht worden besteed aan
het aspect van bescherming van de kamerbewoner, dat in
de exploitatieregeling besloten ligt. Ook huurders van
een kamer van een corporatie zullen een beroep moeten
kunnen doen op naleving van de eisen van de exploitatie
regeling
II Wijziging van de Huisvestingsverordening 1996
Hierboven is al aangegeven dat er soms interpretatievragen
zijn gerezen rond de Huisvestingsverordening. Een van de
vragen betrof of er sprake was van kamerbewoning of
inwoning. Om discussie hierover te vermijden en om schijn
constructies tegen te gaan wordt voorgesteld om in de
begripsbepaling van onzelfstandige woonruimte de uitzonde
ring voor inwoning te schrappen. Gevolg hiervan is dat ook
panden waarvan de eigenaar-bewoner kamers verhuurt onder de
regeling komen te vallen. In de paragraaf Algemeen is al
ingegaan op enkele uitvoeringsaspecten voor deze situatie.
(Zie ook paragraaf V onder D)
Voorgesteld wordt artikel 1.1. onder g als volgt te laten
luiden
g. onzelfstandige woonruimte: woonruimte, welke geen eigen
toegang heeft en welke niet door een huishouden kan
worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is
van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
Als gevolg van deze wijziging wordt artikel 1.1. onder h
(begripsomschrijving inwoning) overbodig.