worden vastgesteld of een plaat onder een verwarmingsketel hechtgebonden asbest bevat. Het
bepalen van de kwaliteitsfactor van zo'n plaat volgens de onderzoeksmethode uit het
Warenwetbesluit asbest behoeft alleen plaats te vinden bij twijfel over de vraag of het product al
dan niet hechtgebonden is. Zie ook artikel 8.2.2"
Hoofdstuk 2
Artikel 2.1.5 Het onderzoek naar bodemverontreiniging
I. Motivering
De wijziging van artikel 2.1.5 houdt verband met de wijziging van de Woningwet inzake het
tegengaan van bouwen op verontreinigde grond, die 14 maart 1998 in werking is getreden (Wet
van 14 februari 1998, Stb. 1998, 132).
Ingevolge het gewijzigde artikel 8 van de Woningwet mogen de bepalingen in de gemeentelijke
bouwverordening met betrekking tot het bouwen op verontreinigde grond uitsluitend nog
betrekking hebben op vergunningplichtige bouwwerken die bestemd zijn voor het verblijf van
mensen.
De bouwverordening dient binnen zes maanden na de inwerkingtreding (voor 14 september
1998) met de wet in overeenstemming te zijn gebracht.
III. Wijziging in de toelichting
In de toelichting bij artikel 2.1.5 wordt de tekst onder het kopje "Lid 1 De eis tot het overleggen
van een onderzoeksrapport" vervangen door het navolgende:
"Artikel 8, derde lid, onder a, van de Woningwet geeft de verplichting om in de
bouwverordening het voorschrift op te nemen dat bij de aanvraag om bouwvergunning een
onderzoeksrapport inzake de bodemgesteldheid wordt overgelegd. Bij de Wet tot wijziging van
de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (Wet van 14 februari
1998, Stb. 1998, 132) is artikel 8 van de Woningwet zodanig gewijzigd dat deze onderzoekseis
alleen nog van toepassing kan zijn op bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend
mensen zullen verblijven. Verder is bij deze wetswijziging bepaald dat de
onderzoeksverplichting niet geldt voor bouwwerken die ongeacht de bestemming, hoewel
vergunningplichtig, naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met meldingplichtige bouwwerken.
Ook kunnen de voorschriften geen betrekking hebben op bouwwerken die de grond niet raken en
waarbij het niet-wederrechtelijke gebruik gehandhaafd blijft. Zie hiertoe verder de uitgebreide
toelichting bij artikel 2.4.1 waarin bovenstaande begrippen nader worden omschreven.
Het bodemonderzoek moet in principe plaatsvinden vooruitlopend op het indienen van de
aanvraag om bouwvergunning. In uitzonderingsgevallen kan er echter ook sprake zijn van een
fasering waarbij het onderzoeksrapport in een later stadium wordt ingediend. Verwezen wordt
naar artikel 2.2.5 met bijbehorende toelichting.'
Schrap in de toelichting bij artikel 2.1.5 op pagina 16 onder het subkopje "Nader Onderzoek" op
pagina 17 het tekstgedeelte dat begint met "De informatie is nodig omtot en met de laatste
zin die eindigt met saneringsonderzoek voorkomen" en vervang dit door:
"Blijkt sprake te zijn van een ernstige verontreiniging dan dient de bouwaanvraag ingevolge
artikel 52A van de Woningwet te worden aangehouden totdat het op grond van de Wet
Bodembescherming bevoegde gezag een saneringsplan heeft goedgekeurd. Is geen sprake van
een ernstig geval van bodemverontreiniging dan kunnen burgemeester en wethouders de
bouwaanvraag zelfstandig afdoen. Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel 2.4.1."
Schrap in de toelichting bij artikel 2.1.5 op pagina 17 onder de subkopje "Vooroverleg" het
tekstgedeelte dat begint met "Formeel gesproken beoordeelttot en met de laatste zin die
eindigt met raadzaam zijn".
Schrap het subkopje "Algemeen" op pagina 18 met bijbehorende tekst.
Schrap in de tekst onder het subkopje "Lid 3 De Vrijstelling" op pagina 18 de tweede volzin.
Schrap het subkopje "Lid 4 De niet-vantoepassingsverklaring" op pagina 18 met bijbehorende
tekst die doorloopt tot het subkopje "Lid 5" op pagina 19.
Vervang de tekst in het subkopje "Lid 5" op pagina 19 door "lid 4".
Schrap de eerste twee volzinnen in de tekst onder het subkopje "Lid 5" (oud). Vervang deze
zinnen door:
"Sinds de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan
van bouwen op verontreinigde grond kan het vereiste om een bodemonderzoek te overleggen bij
een bouwaanvraag geen betrekking meer hebben op bouwwerken waarin niet voortdurend of
nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven. Naast meldingplichtige bouwwerken kan nu
ook voor vergunningplichtige bouwwerken, die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met
een meldingplichtig bouwwerk, geen bodemonderzoek meer worden geëist.
Er blijven echter situaties waarin de in dit artikellid opgenomen vrijstellingsmogelijkheid
toepasbaar is."
Wijzig in de tekst onder het subkopje "Lid 5" (oud) op pagina 19 in de vijftiende regel van
onderen: "lid 5" in "lid 4". Wijzig op deze pagina in de twaalfde regel van onderen: "vijfde lid"
in "vierde lid".
Wijzig op pagina 19 in de zestiende regel van boven "lid 5" in "lid 4".
Voeg aan het subkopje "Hoofdlijnen van de jurisprudentie" op pagina 19 de volgende tekst toe:
"op basis van de Woningwet 1991, vóór de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de
Woningwet inzake tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (Stb. 1998, 132), en de MBV
1992 bijgewerkt tot de zesde serie wijzigingen