1.3 Totstandkoming
Inbedding in Planning- Control-cyclus
Leeuwarden heeft ervoor gekozen om het MOP als een integraal plan voor de ontwikkeling van de stad volledig
in te bedden in haar proces van cyclische beleidsvorming en planning control. Het MOP wordt daarmee een
afwegings-, prioriterings- en sturingsinstrument voor de middellange termijn waarin verschillende in- en externe
geldstromen gekoppeld worden en vormt zo de noodzakelijke schakel tussen LEVI 2030, de meeijarenbegroting
en de uitvoering van projecten. Het MOP is daarmee tevens de basis voor Leeuwarden om investeringsmiddelen
voor de middellange termijn vrij te spelen.
Voorstellen voor ombuigingen of nieuw beleid en projecten in het kader van de Perspectiefnota (de
'voorjaarsnota') zullen ontwikkeld en gewogen worden in het licht van de strategische doelen. De
Perspectiefnota wordt elk jaar vertaald in de concembegroting die is opgebouwd uit producten.
De concembegroting is het jaarlijkse (prestatie-)contract dat afgesloten wordt tussen de gemeenteraad en de
gemeentesecretaris. Op basis hiervan contracteert de gemeentesecretaris de directeuren van de diensten in de
vorm van dienstbegrotingen. Deze dienen weer als basis voor de contracten die de directeuren sluiten met de
sectormanagers: de sectorbegrotingen. Via deze lijn wordt een groot deel van het MOP verankerd in de
organisatie en wordt de uitvoering daarvan geregeld. Daarnaast krijgt het MOP zijn vertaling onder meer in een
MeerjarenlnvesteringsProgramma (MIP) dat onderdeel uitmaakt van de Perspectiefnota. Net als de
Perspectiefnota zal het MeerjarenlnvesteringsProgramma een tijdshorizon hebben van 4 jaar (met een doorkijkje
naar 2010). In dit MeerjarenlnvesteringsProgramma wordt aangegeven in welke (majeure) projecten uit het
MOP wordt geïnvesteerd. Het betreft hier nog een groeimodel. Uiteindelijk zal het MIP een overzicht bieden van
de middelen die afkomstig zijn van derden (Rijk, provincie, Kompas voor het Noorden (REONN), EU, etc.) dan
wel uit diverse gemeentelijke fondsen, waaronder het Strategisch Investenngs- en OntwikkelingsFonds (SIOF).
Overigens beschouwt Leeuwarden deze eerste editie van het MOP als een 'basis'. De komende jaren zal het
instrument verder moeten worden ontwikkeld en een gemeenschappelijk, richtinggevend document moeten
worden van en voor gemeente en externe partijen.
Het MOP heeft voor Leeuwarden dus zowel een interne als een externe functie (rijksmiddelen in het kader van
GSB en ISV genereren). Tussen beide functies zit een zekere spanning dat onder meer tot uiting komt in het
abstractieniveau: programma - maatregelen - projecten. In het kader van het Grote Steden Beleid wordt
gestreefd naar een zo hoog mogelijk abstractieniveau; wat denkt de stad te bereiken (het streefniveau in
strategische en operationele doelen) en hoe denkt de stad dit te bereiken? De stad moet met beoogde
'maatregelen' aannemelijk maken dat ze het streefniveau kan bereiken. Voor de interne functie van het MOP in
het kader van de planning control-cyclus van Leeuwarden, maar tevens met het oog op het interne
besluitvormingstraject, is het echter wenselijk c.q. noodzakelijk dat op een aantal punten het abstractieniveau van
het Leeuwarder MOP iets 'lager' wordt gekozen en dus eveneens enkele majeure investeringsprojecten aan de
orde komen.
In april 1999 heeft Leeuwarden haar definitieve visie op 2030 (LEVI 2030) uitgebracht. Deze visie is in
samenspraak met de Leeuwarder samenleving tot stand gebracht en reeds in ontwikkeling genomen voordat
bekend werd dat een dergelijke visie in het kader van het opstellen van een MOP gevraagd zou worden. LEVI
2030 bood echter een uitstekend uitgangspunt voor de ontwikkeling van een stedelijke visie tot 2010, zoals die in
het voorliggende MOP is verwoord. De analyse van de huidige positie van Leeuwarden, die ten grondslag ligt
aan de stadsvisie, is opgenomen in de verschillende pijlers. Het gaat daarbij om de volgende thema's:
economische structuur, omvangrijk arbeidsreservoir, onderwijs (economische pijler), woningmarkt, ligging en
ontsluiting (fysieke pijler) en zorg, cultuur en evenementen (sociale pijler). Wanneer een thema is ondergebracht
bij één bepaalde pijler mag daaruit overigens niet worden afgeleid dat een relatie met andere pijlers ontbreekt.
Bij de verschillende onderdelen is zoveel mogelijk de samenhang weergegeven (in hoofdstuk 3 wordt hierop
overigens nog uitgebreider ingegaan!
Draagvlak en samenwerking
Voor het opstellen van het MOP is naast LEVI 2030 gebruik gemaakt van reeds vastgestelde dan wel in
ontwikkeling zijnde beleidsvisies op onderdelen van het gemeentelijk beleid. Het MOP behelst dus op zichzelf
niet allemaal nieuw beleid maar brengt alle gemeentelijke inspanningen samen. Voor het overgrote deel van het
beleid en de plannen bestaat reeds overeenstemming met alle relevante partners, door de trajecten die doorlopen
zijn bij de ontwikkeling van het beleid. Het MOP is in die zin een neerslag van coproductie en interactie.
6
Op onderdelen (o.a. delen van de Sociale Pijler) is het beleid nog in een vroeg stadium van ontwikkeling en dient
nog interactie te ontstaan met partners en samenleving. Dit is ook onvermijdelijk in een programma met ambities
voor de verder liggende toekomst. In de drie pijlers is reeds zoveel mogelijk aangegeven in hoeverre er sprake is
van draagvlak voor de plannen (commitment). Tevens is zo mogelijk aangegeven in hoeverre andere partijen een
(financiële) bijdrage leveren aan de plannen (zie ook het hoofdstuk financiën).
In het navolgende wordt aanvullend ingegaan op enkele belangrijke trajecten qua draagvlak en samenwerking.
LEVI 2030: een breed gedragen visie op de toekomst
Globaal is er in de totstandkoming van LEVI 2030 een drietal fasen te onderscheiden. In de eerste fase zijn door
vertegenwoordigers van de gemeentelijke diensten, leden van de Strategische Werkgroep, trends opgespoord,
ideeën geïnventariseerd en eerste ambities geformuleerd voor Leeuwarden in 2030. Op een vijftal
aandachtsgebieden zijn teksten en wensbeelden geformuleerd: Economie en Werk, Vrije Tijd, Zorg en Welzijn,
Wonen, Kunst Cultuur Onderwijs.
Om de diepgang te vergroten en een bredere groep betrokkenen en deskundigen te betrekken bij het denkproces,
zijn in november en december 1996 workshops georganiseerd (fase 2). Van de uitkomsten is verslag gedaan en
uit de grote hoeveelheid informatie zijn door de organisatoren conclusies getrokken. Deze zijn in de Strategische
Werkgroep besproken. Aansluitend is in het 'schetsboek' Toekomstvisie Leeuwarden 2030 een basisscenario
geschetst, dat voldoende ruimte liet voor keuzerichtingen. Een sterk accent lag op (suggesties voor) strategische
projecten, die een stuk concreter waren.
In de derde fase in 1997/begin 1998 zijn onder andere ook de burgers en andere relevante partijen via een
uitgebreid inspraaktraject betrokken bij het proces, met als basis het eerder genoemde Schetsboek. Naast een
'normaal' inspraaktraject bestond deze fase ook uit de onderdelen 'Raad vraagt om Raad', waarin raadsleden de
toekomstvisie hebben voorgelegd aan en besproken met Leeuwarder inwoners, en een Toekomstdebat in het
'Leeuwarder Lagerhuis'. Op basis van het geheel van reacties dat uit de drie onderdelen is voortgekomen, is een
'Reactienota Inspraak' opgesteld en tevens is onder meer op basis hiervan de Toekomstvisie LEVI 2030 op
bepaalde punten aangepast en aangescherpt.
Samenwerking: provincie Fryslan en omliggende gemeenten
In de afgelopen periode heeft Leeuwarden samen met de provincie een tweetal belangrijke processen doorlopen,
te weten het Ontwikkelingskader Leeuwarden (OKL) en het stadsconvenant provincie - Leeuwarden.
Ontwikkelingskader Leeuwarden (OKL)
Naar aanleiding van het in gang zetten van een ARHI-procedure (herindeling) is, samen met de omliggende
gemeenten (Leeuwarderadeel, Menaldumadeel, Littenseradiel, Boamsterhim, Tytsjerksteradiel) en de Westergo-
zone (zone Harlingen - Leeuwarden), een intensief traject doorlopen, hetgeen is uitgemond in het
Ontwikkelingskader Leeuwarden. De verdere ontwikkeling van Leeuwarden tot een complete en sterke
centrumstad wordt daarin breed gedragen; de door Leeuwarden geformuleerde ontwikkelingsrichting en ambities
in haar stadsvisie 2030 worden daarin ondersteund. De omliggende gemeenten, de gemeenten van de Westergo-
zone en de provincie Fryslan zijn doordrongen van het belang van een sterke centrumstad. Op basis van het
Ontwikkelingskader Leeuwarden is afgesproken te komen tot enkele belangrijke instrumenten, te weten:
a. Een set van dwingende en bindende afspraken met de omliggende gemeenten.
b. Een sterkere regierol van de provincie Fryslan op het gebied van woningbouw en afstemming bedrijvigheid.
Voor Leeuwarden is herindeling nooit een doel op zich geweest, maar een middel ter versterking van de positie
van Leeuwarden. Het (vooralsnog) afzien van gemeentelijke herindeling is volgens Leeuwarden alleen te
rechtvaardigen indien noodzakelijk te maken afspraken (ten aanzien van woningbouw, profilering bedrijvigheid
e.d.) en te ontwikkelen instrumenten (investeringsfonds) ter versterking van de positie van Leeuwarden op korte
termijn ten volle worden benut.
De invulling van de instrumenten in het kader van het Ontwikkelingskader Leeuwarden krijgt in 1999 vorm door
middel van het uitwerken van een pakketovereenkomst bestaande uit onder meer:
a. Een vernieuwd stadsconvenant provincie - gemeente (zie ook hierna).
b. Een regioconvenant Leeuwarden - omliggende gemeenten - provincie Fryslan, met daarin onder andere afspraken over
woningbouw (kwantitatief) op basis van een plan van aanpak woningbouw regio Leeuwarden (dat in het eerste kwartaal
1999 is opgesteld), over een nog op te stellen regionaal woonplan (kwalitatief) en over het instellen van een Fonds
Stadsregio Leeuwarden.
c. Een vernieuwd convenant Westergo-zone.
Voor meer informatie ter zake wordt verwezen naar paragraaf 9.4.
Stadsconvenant provincie - Leeuwarden
Vanaf 1996 is gewerkt aan de ontwikkeling en uitvoering van het convenant provincie - Leeuwarden, waarvan
in het Ontwikkelingskader Leeuwarden overigens is geconstateerd dat het vernieuwd en verlengd (tot 2010) zou
moeten worden. De rol van het convenant is tweeërlei.
7