Jaarlijks wordt door de gemeente Leeuwarden circa f 4,5 miljoen aan bijzondere bijstand verstrekt. Dit
instrument kent een aantal nadelen en één daarvan is dat het een regeling is waarbij mensen zelf het initiatief
moeten nemen om een verstrekking aan te vragen, terwijl door het specifieke karakter van de regeling het recht
op een verstrekking moeilijk vooraf ingeschat kan worden. Dergelijke regelingen worden doorgaans gekenmerkt
door een grote mate van niet-gebruik door rechthebbenden
Veel mensen die vanuit de bijstand een gesubsidieerde baan aanvaarden, gaan er financieel weinig op vooruit.
Uit een in 1999 in Leeuwarder gehouden onderzoek naar de 'armoedeval' blijkt dat in bepaalde gevallen de
financiële positie zelfs slechter is dan van mensen in de bijstand. Dit heeft te maken met het gegeven dat allerlei
inkomensafhankelijke regelingen als huursubsidie en kwijtschelding van gemeentelijke belastingen verminderen
naarmate het inkomen boven het bijstandsniveau stijgt. Naar aanleiding van de resultaten van het armoedeval-
onderzoek wordt verder onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om enerzijds de armoede te bestrijden en
anderzijds de arbeidsmarktparticipatie te bevorderen.
In het voorgaande is steeds gesproken over de mensen die een bijstandsuitkering ontvangen van de gemeente.
Natuurlijk geldt in meer of mindere mate hetzelfde voor de mensen die rond moeten komen van een
minimuminkomen uit arbeid of een sociale zekerheidsregeling (bijvoorbeeld WAO, WW of AOW). Ook zij die
een inkomen hebben dat net iets hoger is dan het minimuminkomen, kunnen door het optreden van de
armoedeval in een financiële positie terechtkomen die vergelijkbaar of zelfs slechter is dan die van
bijstandsgerechtigden.
Hoewel een samenhangend en compleet beeld van de schuldpositie van de minimahuishoudens in Leeuwarden
ontbreekt zijn er aanwijzingen dat de groep mensen met problematische schulden groter is dan de ruim 230 die
in 1998 gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheden voor schuldhulpverlening. Het aantal debiteuren van
sociale zaken alleen al bedraagt ruim 4.000, hoewel het aantal mensen met problematische schulden
waarschijnlijk veel kleiner is. Verder is het opvallend dat in 1998 bij 617 cliënten van sociale zaken namens
derden door deurwaarders beslag is gelegd op de uitkering.
Leeuwarden heeft in 1997 onderzoek gedaan naar de financiële situatie onder bijstandsgerechtigden in fase 4 en
in 1999 onder de instellingen die I-D-werknemers in dienst hebben. In het onderzoek onder
bijstandsgerechtigden in fase 4 wordt melding gemaakt van 77% van de ondervraagden die aangaven moeilijk
rond te komen terwijl 50% aangaf werkelijk schulden te hebben (bron: leefbaarheids en participatieonderzoek
'kansarmen in beeld', Centrum voor Arbeidsmarktbeleid RU Groningen, augustus 1997).
Uit een in maart 1999 door de gemeente gehouden enquête onder instellingen die I-D-medewerkers in dienst
hadden bleek onder andere dat 27% van de instellingen aangaf dat hun medewerkers financiële problemen
hadden. Als reden hiervoor werd aangegeven de lage beloning van een I-D-baan maar ook de financiële
problemen die de werknemers 'meenamen' uit de periode dat ze bijstandsgerechtigd waren.
Op basis van landelijk onderzoek kan als vuistregel gebruikt worden dat 50% van de minimahuishoudens
schulden heeft en dat 10% daarvan te kampen heeft met problematische schulden. Voor Leeuwarden betekent
deze vuistregel dat uitgegaan kan worden circa 425 huishoudens met problematische schulden te maken heeft.
Werkwijze
Activerend arbeidsmarktbeleid
Zoals geschetst in de analyse, is er sprake van een kwalitatief en een kwantitatief arbeidsmarktprobleem. Er moet
voor gezorgd worden dat, naast de benodigde groei van arbeidsplaatsen waarin de Economische Pijler meer de
nadruk op ligt, de beschikbare arbeidsreserve voldoende gekwalificeerd is/wordt om te kunnen voldoen aan de
vraag naar arbeid (zie ook de werkgelegenheidsovereenkomst in de Economische Pijler).
Voor de periode tot 2002 is er door de gemeente een totaalplan ontwikkeld voor het activeringsbeleid, dat zowel
de arbeidsmarkt- als sociale activering omvat. De aanpak van arbeidsmarktactivering en sociale activering kan
worden omschreven als 'het bieden van individueel maatwerk, op basis van een grondige kennis van de
bijstandsgerechtigde en zijn mogelijkheden'.
Voor alle langdurig werklozen zal een individueel plan opgesteld en uitgevoerd worden. In dat plan zal
aangegeven staan welke scholing, werkervaring of hulpverlening/zorg nodig is alvorens een persoon aan het
werk te krijgen of te activeren is. Op basis van deze aanpak heeft de gemeente afspraken gemaakt voor de
verschillende categorieën langdurig werklozen. Expliciet zal bewaakt worden dat allochtone werklozen in gelijke
mate deelnemen aan activeringstrajecten en zo nodig zal hun participatie op deze trajecten bevorderd,
desgewenst met specifiek toegespitste projecten of gerichte maatregelen.
Voor de arbeidsmarkttoeleiding van alle bijstandsgerechtigden, ouder dan 23 jaar en ingedeeld in fase 2 en 3, zal
een plan opgesteld worden dat tot uitstroom uit de bijstand naar de reguliere arbeidsmarkt moet leiden. Hiervoor
worden de instrumenten vanuit de Wiw en de Wet REA ingezet alsmede de Instroom -en Doorstroombanen.
Deze werkgelegenheidsinstrumenten die de gemeente beschikbaar heeft worden in het kader van trajecten
ingezet, waar nodig achter elkaar geschakeld. Zo kan iemand vanuit een detacheringsbaan instromen in een I-D-
baan of met inzet van een werkervaringsplaats doorstromen naar de reguliere arbeidsmarkt.
76
Om te voorkomen dat gesubsidieerd werk te vaak als eindstation fungeert, zal er speciaal ingezet worden op het
bevorderen van de uitstroom. Samen met een commercieel bureau is er een speciaal project in voorbereiding om
uitstroom uit Wiw-detacheringsbanen te realiseren. Immers op de Wiw-detacheringsbanen zijn mensen veelal al
meerdere jaren aan het werk en hier zijn mogelijkheden aanwezig om uitstroom te realiseren.
Voor jongeren die vallen onder de sluitende aanpak jongeren zullen trajecten naar scholing, werk of zorg worden
opgesteld en uitgevoerd. Naar verwachting zal het gaan om circa 1.600 jongeren. Op deze manier wil de
gemeente de instroom in de Wiw beperken tot 400 jongeren over een periode van 4 jaar.
De inspanningen voor de groep bijstandsgerechtigden in fase 4 zullen zijn dat bezien zal worden of er met de
huidige economische situatie werkelijk geen mogelijk heden zijn om toegeleid te worden naar werk of scholing.
Vanuit het project de actieve wijk blijkt dat een deel van het in fase 4 ingedeelde bestand met een gerichte
aanpak hier wel mogelijkheden heeft om op een traject geplaatst te worden. Van de groep die een dergelijke
perspectief niet heeft, zullen voor 400 van hen speciale lange trajecten naar werk ontwikkeld en uitgevoerd
worden. De inzet van I-D-banen, vrijwilligerwerk en de Melkert III - instrumenten zijn hier beschikbaar.
Daarnaast zal er een uitvoeringsorganisatie opgezet worden die trajecten op het terrein van sociale activering
gaat ontwikkelen en (laten) uitvoeren voor de groep in fase 4 en zal bezien worden hoe zorg/hulpverlening waar
nodig geboden kan worden.
Deze taakstellingen worden de gemeente meegenomen in de contractafspraken met Arbeidsvoorziening.
Waar het er om gaat beleid te ontwikkelen voor nieuwe doelgroepen of nieuwe instrumenten, kiest de gemeente
Leeuwarden voor een experimentele aanpak, en gekoppeld aan de wijkaanpak. Op twee terreinen lopen er
experimenten, te weten kennisvergroting doelgroep fase 4 en sluitende aanpak volwassenen. Informatie uit beide
experimenten zal als basis dienen voor de verdere beleidsontwikkeling op deze terreinen.
Kennisvergroting fase 4 en sociale activering
Om de kennis van de doelgroep die ingedeeld is in fase 4 te vergroten worden in een wijk in Leeuwarden, waar de
afgelopen jaren veel is geïnvesteerd in de fysieke verbetering, alle fase 4-ingedeelden actief benaderd. Er wordt
onderzocht welke trajecten deze mensen geboden kunnen worden om (op langere termijn) toegeleid te worden naar de
arbeidsmarkt, sociaal isolement te voorkomen of te doorbreken en trajecten die gericht zijn op zorg en hulpverlening. Nu
al wordt duidelijk dat voor deze doelgroep reïntegratietrajecten opgezet zullen moeten worden die complexer en
intensiever zijn dan de nu bekende arbeidsmarkt-activeringstrajecten. Door de aanwezigheid van meerdere problemen bij
de doelgroep zal in veel gevallen een combinatie van hulp en activering geboden moeten worden. Behalve de
inhoudelijke ontwikkeling van trajecten zal ook de uitvoering van de sociale activeringstrajecten ontwikkeld c.q. beter
afgestemd moeten worden. Dit om versnippering van dienstverlening tegen te gaan.
Sluitende aanpak
Voor de sluitende aanpak volwassenen wordt een vergelijkbare experimentele aanpak gekozen. De nieuwe instroom
volwassen werkzoekenden krijgen een traject aangeboden als zij niet in staat zijn om zonder hulp binnen een jaar aan het
werk te komen. In het voorkomen van langdurige werkloosheid vormt de sluitende aanpak een belangrijk instrument.
Omdat het beschikbare budget vooralsnog ontoereikend is om voor iedereen die daarvoor in aanmerking komt een
sluitende aanpak te ontwikkelen, moet er een keuze gemaakt worden. Bij wijze van experiment zal in eerste instantie de
doelgroep die woonachtig is in een aantal (dreigende) achterstandswijken aan de noordrand van de stad een aanbod
krijgen. In deze wijken woont een relatief groot aantal werklozen. De komende jaren zal in deze wijken veel geïnvesteerd
worden in de fysieke verbetering. In combinatie met de fysieke aanpak moet ook het sociale klimaat worden verbeterd.
Daaraan kan de inzet van de sluitende aanpak juist in deze wijken een positieve bijdrage leveren. De uitvoering van het
project sluitende aanpak vindt in 1999 plaats in nauwe samenwerking met Arbeidsvoorziening-
Met het oog op een duurzame ontwikkeling van de stedelijke werkgelegenheid en ter versterking van de
economische structuur is er een werkgelegenheidsovereenkomst door de gemeente Leeuwarden,
Arbeidsvoorziening Noord Nederland en de provincie Fryslan in voorbereiding. Bij de Economische Pijler wordt
hier verder op ingegaan.
Op basis van bovenstaande zouden de groei van de beroepsbevolking en de groei van de werkgelegenheid aardig
aansluiten op de gewenste verlaging van de werkloosheid. Om vraag en aanbod goed in beeld te houden, zal het
scholingsaanbod en het aanbod van arbeidskrachten daarop kan worden afgestemd. In dat kader is de
arbeidsmarktmonitor die de gemeente jaarlijks uitbrengt van belang. Dit instrument zal echter verder verfijnd en
uitgebreid moeten worden.
Voorkomen moet worden dat een bepaalde groep werkzoekenden structureel de toegang tot de arbeidsmarkt
wordt ontzegd. In deze groep zal flink geïnvesteerd moeten worden, denk aan allochtonen, aan jongeren etc. In
dit verband is de pilot gericht op scholing en begeleiding van bijstandsgerechtigden richting zelfstandig
ondernemerschap van belang. Deze pilot is onlangs uitgebreid met een groep allochtonen. Doel van de pilot is
niet alleen in kaart te brengen aan welk type begeleiding/scholing behoefte bestaat, maar ook om te komen van
een betere stroomlijning van het aanbod. Met name voor de groep ingedeeld in fase 4, die behoefte heeft aan
zorg, zal een structuur ontwikkeld moeten worden waarbinnen de benodigde trajecten opgezet en uitgevoerd
kunnen worden. Bovendien blijkt dat de trajectkosten om mensen uit deze doelgroep toegeleid te krijgen naar
werk, zeer hoog zijn.
77