8.2 Monitoring en verantwoording
8.3 Indicatoren
Punten ter verbetering zijn:
Er is onvoldoende buurt- en opbouwwerk om in de hele gemeente het proces van bewonersparticipatie te ondersteunen.
Er is niet sprake van een gemeentebrede adequate afhandeling van klachten, ideeën en meldingen van burgers.
Het wijkmanagement heeft zich teveel met details beziggehouden, te weinig aandacht besteedt aan de interne
gemeentelijke organisatie en heeft zich vaak te loyaal opgesteld.
Op dit moment loopt nog een ander evaluatietraject van de wijkaanpak vanuit de gemeenteraad, waarvan de
resultaten naar verwachting in de eerste helft 1999 bekend worden.
De evaluatie heeft geleid tot een plan voor een nieuwe richting van de wijkaanpak. De concept-voorstellen voor
de nieuwe aanpak zijn verwoord in de notitie 'Een wijk besluit'. Hierin wordt ingezet op het vergroten van de
zelfredzaamheid van de bewoners en het verbeteren van de kwaliteit van dienstverlening en afstemming van de
gemeentelijke dienstverlening op de vraag uit de wijken. Uitgangspunt is de betrokkenheid van de bewoners bij
wat er in hun woon- en leefomgeving gebeurt te vergroten door hen bij de besluitvorming op wijkniveau te
betrekken en hen zelf invloed te laten uitoefenen over hun directe leefomgeving c.q. instrumenten voor
zelfontwikkeling in handen te geven. In de notitie 'Een wijkbesluit' wordt voorgesteld om hiertoe de volgende
instrumenten in te zetten.
Wijkpanels. Het instellen van wijkpanels, die breed en representatief moet zijn samengesteld, die een beslissende stem
hebben bij de besteding van de wijkbudgetten, die worden geraadpleegd over de diensten die de gemeentelijke overheid
levert en die adviseren over de wijze waarop de inspraak zal worden georganiseerd over belangrijke projecten in de
wijk; de wijkpanels kunnen voor advies een beroep doen op ondersteuning van deskundigen.
Ondersteuning door deskundigen in stadsdeelteams Het instellen van stadsdeelteams, bestaande uit vertegenwoordigers
van de betrokken gemeentelijke diensten en enkele externe partijen, om de activiteiten uit het programma van een wijk
op elkaar af te stemmen; een dergelijk stadsdeelteam zal hiertoe ca. zes maal per jaar bijeen komen.
Wijkbudgetten. Het gaat hierbij om een verhoging van de wijkbudgetten voor fysiek en sociaal beheer, waarbij de
wijkpanels zelf de bevoegdheid krijgen om binnen een aantal randvoorwaarden, over het budget te beslissen.
Uiteindelijk zal de nieuwe werkwijze moeten resulteren in een kwalitatief betere dienstverlening, in verhoging
van de doelmatigheid en betere afstemming op de vraag uit de wijken. In de concept-voorstellen voor een
nieuwe wijkaanpak wordt een schaal van circa 8.000 inwoners per wijk voorgesteld. Deze schaal sluit nog aan
bij de beleving van de burgers.
De concept-voorstellen worden in 1999 besproken met de bewoners en wijken, waarna de politiek een besluit zal
nemen over de definitieve voorstellen met betrekking tot de toekomstige aanpak van wijkgericht werken.
Voor de huidige werkwijze met betrekking tot wijkgericht werken wordt door Leeuwarden ruim f 1 miljoen per
jaar uitgegeven, waaronder buurtbudgetten (33 x f 5.700,— f 188.100,—een knelpuntenbudget (f 120.000,—
organisatie- en personele kosten, communicatie/voorlichting en wijksignaleringssysteem. De concept-voorstellen
in het kader van de notitie 'Een wijk besluit' zouden resulteren in een verhoging van de buurtbudgetten tot circa
f 1 miljoen en verhoging van het knelpuntenbudget tot ca. f 180.000,— (beide budgettair neutraal; hetgeen
mogelijk is door overheveling van andere middelen); in totaal zou dat neerkomen op een bedrag van bijna f 2
miljoen op jaarbasis.
Om het proces van bewonersparticipatie te ondersteuning is uitbreiding van het buurwerk met 2 formatieplaatsen
wenselijk. De kosten hiervan worden geraamd op f250.000,— (nog niet gedekt).
Voor de interne monitoring en verantwoording ten aanzien van de realisering van het MeerjarenOntwikkelings-
Programma kunnen door de inbedding in de P&C-cyclus de reguliere instrumenten worden gebruikt, zoals de
jaarlijkse Tussenrapportages (TURAP), waarin afwijkingen of nieuwe ontwikkelingen worden gemeld en de
jaarrekening en het jaarverslag.
In het kader van het Grote Steden Beleid wordt de output van de afzonderlijke projecten gemeten in een
outputmeting. Deze outputmeting kan gebruikt worden bij de verantwoording van de besteding van gelden
(rechtmatigheid). Door middel van zelfanalyse en visitatie wordt in kaart gebracht in hoeverre de projectenoutput
bijdraagt aan de geformuleerde doelstellingen van het MOP (doelmatigheid). De verantwoording zal zowel
kwalitatief als kwantitatief zijn. Het Rijk en de steden zijn op dit moment nog in overleg over de frequentie van
de zelfanalyse en visitatie (het Rijk acht het wenselijk zowel de zelfanalyse als de visitatie om de twee jaar te
laten plaatsvinden; de steden vinden een vierjaarlijkse visitatie voldoende). Door middel van een
omgevingsmonitor in de tijd, wordt nagegaan of de beoogde resultaten ook gehaald worden. Voor wat betreft de
rapportering aan het Rijk over doelmatigheid en rechtmatigheid wordt verder verwezen naar de afspraken ten
aanzien van de monitor, de zelfanalyse en visitatie die nog zullen worden gemaakt.
106
Aan elk van de meetbare doelstellingen is een reeks indicatoren gekoppeld (zie: bijlage C) waaruit kan worden
afgelezen of de (strategische) doelen worden bereikt. Naast de indicatoren die het Rijk heeft aangegeven in de
toetsingskaders Grote Steden Beleid, Stadseconomie en Stedelijke Vernieuwing is een aantal indicatoren
opgenomen die specifiek voor Leeuwarden zijn (b.v. aangaande de Binnenstad). Waar mogelijk zijn bij de
indicatoren de streefcijfers voor toekomstige jaren opgenomen.
De indicatoren worden gepresenteerd in een zogenoemd informatieraster, een methode die Leeuwarden ook
hanteert voor het monitoren van de 10 topprioriteiten uit het Bestuursprogramma van Leeuwarden. Met het
gebruik van deze methode kan op systematische wijze (strategische) informatie worden verzameld, die zowel
intern (bij afwegingen of het ontwikkelen van beleid) als extern (rapportering) gebruikt kan worden.
Uit het informatieraster kan worden afgelezen hoe het staat met het realiseren van de gestelde doelen en of al dan
met een bijstelling van beleid noodzakelijk is. Het raster zal ook gebruikt worden om te rapporteren aan het Rijk.
De betrokken gemeentelijke sectoren leveren elk jaar de benodigde gegevens voor de indicatoren aan. Het raster
wordt opgesteld door de gemeentelijke afdeling Statistiek en Onderzoek. De definitie van gegevens (en de te
raadplegen bron) is eenduidig vastgelegd en wordt gemeentebreed gehanteerd. Veel van de benodigde gegevens
hebben de GSB-monitor en de Wijksignalerings-enquête als bron. Deze twee monitoren in enquêtevorm
wisselen elkaar af, het ene jaar de GSB-monitor, het andere jaar de Wijksignalenngsenquête. Deze laatste
monitor levert gegevens op uit kleinere van elkaar te onderscheiden gebieden (wijken) dan de GSB-monitor
(stadsdelen). Daarnaast worden onder meer CBS, Arbeidsvoorziening, KvK, jeugdmonitor en politiemonitor als
bronnen gebruikt. Omdat de huidige GSB-monitor te uitgebreid is in zijn opzet en te weinig inzicht biedt in de
effecten van beleid, wordt op dit moment door het Instituut voor Sociologisch-Economisch Onderzoek (ISEO) in
samenspraak met het ministerie van BZK, betrokken departementen en de steden een nieuwe
monitor/beleidseffectenonderzoek ontwikkeld.
Voor een aantal meetbare doelstellingen moeten in landelijk verband nog valide indicatoren ontwikkeld worden.
Er is hier dus sprake van een groeimodel.
107