gereserveerd. De voorbereidingswerkzaamheden, waarvoor in de regel 10% van de totale kosten wordt aangehouden, vinden bij grotere werken minimaal een jaar voor de uitvoering plaats. In het algemeen geldt dat in de praktijk de uitvoeringstermijnen veelal de kalenderjaargrens zullen passeren. Enerzijds heeft dat te maken met sprei ding van de werkzaamheden in verband met de continuïteit, anderzijds komt dat door de fasering in de uitvoering. De uitvoering van een werk kent namelijk een eerste aanleg (en een eerste oplevering), waarna het werk in gebruik wordt genomen. Daarna geldt een onderhoudstermijn van een half dan wel één jaar, waarin ook werkzaamheden als het aanbrengen van de toplaag plus markering en/of herstraten (de tweede aanleg) kunnen zijn opgenomen. Na afloop van de onderhoudstermijn is het werk feitelijk gereed en kan het werk financieel worden afgesloten en worden overgedragen aan de sector die zich met onderhoud en beheer bezig houdt. Ondanks het feit dat de uitvoering van werken in veel gevallen in meer dan één kalenderjaar valt, dient aan het begin van de uitvoering (d.w.z. de aanbesteding van een werk) krediet aanwezig te zijn voor de totale uitvoeringskosten. Bij de gunning van een werk moet namelijk zekerheid bestaan over de dekking ervan. 2.2. Investeringsvolume stelpost infrastructuur De in 2000 beschikbare middelen voor de stelpost infrastructuur bestaan in hoofdzaak uit de jaarlijkse storting vanuit de algemene middelen. Aan de investeringsruimte van de stelpost voor 2000 kan het saldo uit eerdere jaren worden toegevoegd. Dit saldo bestaat enerzijds uit 'gespaarde' middelen uit 1999 ten bedrage van f 97.900,-- en anderzijds uit het resultaat van mee- en tegenvallers van de stelpost infrastructuur uit eerdere jaren. Bij dit saldo gaat het om een bedrag van f 1.12 6.200,--. In hoofdstuk 4 "Financiering en kredietaanvraag" en in bijlage V wordt verder ingegaan op de voor 2000 beschikbare financiële ruimte. De stelpost infrastructuur wordt gebruikt voor de dekking van de bijdrage uit de algemene middelen aan de kosten van infrastructurele maatregelen. Deze infrastructurele werken worden in veel gevallen betaald uit meerdere dekkingsbronnen, zoals subsidies, grondopbrengsten en gemeentelijke reserves zoals de Reserve Parkeren en de Egalisatiereserve Openbaar Vervoer In de toelichting op het Programma Infrastructuur 2000 is bij de verschillende onderdelen onder het kopje Programma. 2000 steeds aangegeven of sprake is van een bijdrage uit de algemene middelen bij de voor dat jaar voorgestelde maatregelen. 2.3. Ontwikkelingen in 1999 2.3.1. Plan van Aanpak/Uitvoeringsfasering Binnenstad Nieuwe Stad Begin 1999 is het Plan van Aanpak/Uitvoeringsfasering voor het project Binnenstad Nieuwe Stad voor dat jaar vastgesteld. Het gaat hierbij om de actualisatie van het eerste plan van aanpak voor de binnenstad dat in 1998 door de raad is vastgesteld. Het geactualiseerde plan betreft in hoofdlijnen twee grote projectonderdelen, namelijk de herinrichting van de binnenstad en de binnenstadsring, inclusief parkeren. De uitvoerings planning heeft met name betrekking op de periode 1999 t/m 2001; voor na 2001 is een globaal programma opgenomen. Programma Infrastructuur 2000 6 2.3.2. Decentralisatie subsidiegelden Het is de bedoeling van het rijk de subsidieverstrekking voor 'kleine' infrastructurele projecten (investering beneden de 25 miljoen) via het Gemeente- en Provinciefonds te laten verlopen. In de meicirculaire 1999 heeft het ministerie laten weten dat deze decentralisatie wederom met een jaar is uitgesteld. Dit houdt in dat de verdeling van deze subsidiemiddelen voor 2000 nog via de provincie (i.e. de Vervoerregio Friesland) verloopt. Omdat de gemeente Leeuwarden hierdoor geen rechtstreekse zeggenschap heeft over de inzet van deze middelen, is dit van invloed voor de prioriteits bepaling van het Programma Infrastructuur 2000. Werken waarvoor de verwachting bestaat dat deze voor subsidie in aanmerking komen, zijn naar in tijd naar voren gehaald dan wel ingeschoven in het programma. 2.3.3. Meerjaren Ontwikkelingsprogramma in het kader van GSB en ISV Ter verkrijging van rijksmiddelen in het kader van het Grote Steden Beleid en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing is in 1999 een Meerjaren Ontwikkelingprogramma (MOP) opgesteld. Het MOP is een verdere verdieping van de Perspectiefnota 2000 - 2003 - 2010 en geeft een overzicht van de benodigde activiteiten om het gestelde ambitieniveau te kunnen verwezenlijken. Onderdeel van deze activiteiten zijn ook noodzakelijke investeringen in de (hoofd)infrastructuur Bij het MOP zijn meerdere geldstromen in het geding. Naast rijksmiddelen in het kader van onder meer ISV en GSB, zijn bijvoorbeeld provinciale middelen (REONN en stadsconvenanteuropese subsidies, investeringen door corporaties en marktpartijen benodigd om de gestelde doelen te bereiken. De inzet van gemeentelijke middelen vindt plaats middels het Strategisch Investerings- en Ontwikkelingsfonds. 2.3.4. Verkeersknelpunten, Leeuwarden In 1999 is door de EVO en TLN een onderzoek verricht onder de aangesloten bedrijven naar door hen ervaren knelpunten in Leeuwarden bij de aan- en afvoer van goederen, personen en/of klanten. De EVO is de ondernemers organisatie voor logistiek en verladers. TLN staat voor Transport en Logistiek Nederland; hierbij zijn de ondernemers in het beroeps- goederenvervoer aangesloten. In het rapport van EVO/TLN worden denkbare oplossingen voor de gesignaleerde knelpunten aangedragen. Ten behoeve hiervan is een beroep gedaan op deskundigen van het Noordelijk Technisch Wegenbouwcentrum. Verder is door EVO/TLN de Kamer van Koophandel en de werkgeverorganisaties MKB en VNO/NCW-Noord bij hun actie betrokken. Van de door het bedrijfsleven in en rondom Leeuwarden ervaren verkeers knelpunten is een 'toptien' van knelpuntengroepen samengesteld. In het rapport worden voor vijf knelpuntenclusters aanbevelingen gedaan. Het aantal waarnemingen voor de andere knelpuntengroepen is volgens het onderzoek te laag om de resultaten hiervan betrouwbaar te laten zijn. De resterende knelpuntenclusters zijn: 1Doorstroming en Van Harinxmabrug in Overijsselseweg; 2. Doorstroming, verkeerssituatie Drachtsterplein en opening Drachtsterbrug 3. Doorstroming, verkeersveiligheid kruising Newtonweg/Hendrik Algraweg; 4 Doorstroming Europaplein; 5. Categorie overige knelpunten, waaronder doorstroming rondweg en in en rond het Stationskwartier. Ten aanzien van het eerste knelpunt kan worden opgemerkt dat door Rijks Waterstaat inmiddels bij de kruising bij Goutum een nieuwe verkeersregel- Programma Infrastructuur 2000 7

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 2000 | | pagina 100